Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 oktober 2018 met parketnummer 96-145366-18 in de strafzaak tegen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 april 2018 te Amersfoort een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerwet 1994, te weten MDMA, MDA, GHB, en/of cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 1182 microgram MDMA per liter bloed, 205 microgram MDA per liter bloed, 111 milligram GHB per liter bloed, en/of 4,8 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vordering advocaat-generaal en standpunt verdediging
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe, kort weergegeven, verwezen naar de overwegingen van de politierechter in zijn vonnis waarvan beroep en voorts aangevoerd dat uit het NFI-rapport van 8 april 2020 volgt dat het bloedonderzoek op de juiste wijze en met voldoende voortvarendheid is uitgevoerd, dat (daarmee) de chain of evidence gegarandeerd is en (zodoende) met zekerheid kan worden vastgesteld dat het onderzochte bloed van verdachte afkomstig is. De uitslag van het bloedonderzoek mag dus voor het bewijs worden gebruikt. De advocaat-generaal heeft bij repliek verzocht om – indien het hof van oordeel is dat het bloedmonster met onvoldoende voortvarendheid is onderzocht – nader onderzoek te doen verrichten naar de mogelijke gevolgen van tijdsverloop op de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek.
De verdediging heeft, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van
8 juli 2020 (ECLI:NL:2020:1911), bepleit dat de strikte voorschriften betreffende het bloedonderzoek, die zijn neergelegd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) niet zijn nageleefd, waardoor geen sprake is van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Artikel 13 van het Besluit schrijft voor dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk moet worden bezorgd bij het laboratorium. In onderhavige zaak zijn de bloedmonsters op 4 mei 2018, en daarmee 12 dagen na het afnemen daarvan, bezorgd bij het laboratorium de Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae. Hierdoor is niet voldaan aan het vereiste ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’. Wegens het niet naleven van dit voorschrift dient het resultaat van het onderzoek te worden uitgesloten van het bewijs en zal vrijspraak van het tenlastegelegde moeten volgen.
Vrijspraak
Het hof overweegt als volgt.
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed. Tot die waarborgen behoort onder meer de waarborg genoemd in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit, inhoudende dat bloedmonsters zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het geaccrediteerde laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1990 (ECLI:NL:HR:1990:AD6972) moet hieronder worden begrepen dat de bloedmonsters ook zonder uitstel worden toegezonden aan het laboratorium. Deze waarborg is een strikte waarborg, zodat het onderzoek bij het niet naleven daarvan niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Op basis van het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ van 17 juni 2018 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 22 april 2018 bij verdachte zijn afgenomen en op een onbekende datum door verbalisant [verbalisant] zijn verpakt en verzonden naar het NFI te Den Haag. Blijkens het ‘Rapport drugs in het verkeer’ zijn de monsters op 4 mei 2018 ontvangen door [naam] , Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae.
Het hof kan op basis van het huidige dossier niet vaststellen op welke datum de bloedmonsters door verbalisant [verbalisant] zijn verzonden, noch op welke datum het NFI de monsters heeft ontvangen en evenmin op welke datum de monsters door het NFI zijn doorgestuurd, waaruit mogelijk een ontvangstdatum door het NFI had kunnen worden afgeleid. Het hof kan enkel vaststellen dat de bloedmonsters op 4 mei 2018 – en daarmee 12 dagen na het afnemen daarvan – in een geaccrediteerd laboratorium in Duitsland zijn aangekomen, waarbij overigens ook niet met zekerheid is vast te stellen of dit het laboratorium in Mönchengladbach of het laboratorium in Dessau is geweest. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Het hof oordeelt dan ook dat niet aan de betreffende waarborg is voldaan.
Nu het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW kan niet worden bewezen dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen een personenauto heeft bestuurd. Dat verdachte bij de politie, alsook ter terechtzitting in hoger beroep, heeft bekend voorafgaand aan het besturen van een personenauto verschillende soorten drugs te hebben gebruikt doet hieraan niet af, nu op grond van die verklaring immers niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarmee ook de in het Besluit vermelde grenswaarden heeft overschreden. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Het hof komt niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de advocaat-generaal, omdat dit verzoek erop is gericht te onderzoeken of is voldaan aan de waarborg van artikel 16, eerste lid, van het Besluit en het hof, zoals hiervoor overwogen, van oordeel is dat reeds niet is voldaan het voorschrift zoals neergelegd in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. M.J.C. Dijkstra, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. E.W. van den Heuvel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier,
en op 15 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.