GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.855/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 7081833)
beschikking van 30 november 2020
[verzoeker]
,
wonende te [A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.P.N. de Wit,
Loading Systems International B.V.,
gevestigd te Lelystad,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: LSI,
advocaat: mr. A.M. Mellema.
1 Het verdere verloop van deze procedure
1.1
Op 28 juli 2020 is in deze zaak een tussenbeschikking gegeven. Daarin is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij -kort weergegeven- toestemming van LSI had om bepaalde privé-uitgaven zakelijk te declareren. [verzoeker] heeft uiteindelijk afgezien van bewijslevering.
1.2
Ook mochten partijen zich uitlaten over de vraag of een door [verzoeker] dubbel gedeclareerd bedrag van € 171,82 inmiddels door hem aan LSI is terugbetaald. Daarop hebben partijen gereageerd.
1.3
Het hof heeft hierna eindbeschikking bepaald op 30 november 2020.
4 Wat betekent dit voor de verzoeken van partijen?
4.1
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht wegens ernstig verwijtbaar handelen door [verzoeker] ontbonden zonder transitievergoeding. De kantonrechter heeft [verzoeker] ook als de in het ongelijk gestelde partij kunnen veroordelen in de proceskosten, zodat grief X van [verzoeker] faalt.
4.2
Van het ontstaan van deze ontbindingsgrond valt LSI geen ernstig verwijt te maken.
De verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep zijn niet toewijsbaar. Het door hem ingestelde hoger beroep wordt verworpen.
4.3
In het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep is hij de in het ongelijk gestelde partij en daarom wordt hij veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van LSI te bepalen op € 760,- griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat volgens liquidatietarief, gebaseerd op 2 punten, tarief II. Het hof hanteert dit tarief omdat het gaat om de rechtsvraag of [verzoeker] wel of niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en niet zozeer om de hoogte van de door hem verzochte vergoedingen. Nasalaris en wettelijke rente worden ook toegewezen, zoals LSI heeft verzocht en zoals hierna is bepaald..
4.4
In het door LSI ingestelde incidentele hoger beroep staat nu vast dat de vier onder 2.1 bedoelde declaraties, die ten grondslag liggen aan de ontbinding, onrechtmatig zijn. De nevenvordering van LSI tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade is toewijsbaar. Die schade bedraagt in totaal (151,50 + 160 + 140 + 175) € 626,50. Daarbij komt de door [verzoeker] erkende aanspraak op € 171,82 zodat toewijsbaar is € 798,32.
Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 februari 2019, de datum waarop LSI aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van deze concrete posten.
De grieven van LSI zijn in zoverre gegrond.
4.5
Zoals al is overwogen onder 3.5 tot en met 3.7 in de tussenbeschikking, hebben alle overige door LSI gestelde, maar door [verzoeker] betwiste, schadeposten onvoldoende verband met de verzoekschriftprocedure over het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft LSI terecht niet ontvankelijk geacht in haar (aanvullende) verzoeken tot schadevergoeding, deels op te maken bij staat, waaronder kosten voor de leaseauto, een onderzoeksbureau en juridische bijstand. In zoverre zijn de grieven van LSI ongegrond en verwerpt het hof het incidentele hoger beroep.
4.6
Het hof compenseert de kosten van het incidentele hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten daarvan dient te dragen.
5 De beslissing
in het principaal hoger beroep:
- verwerpt het hoger beroep van [verzoeker] en veroordeelt hem in de kosten daarvan, aan de kant van LSI vastgesteld op € 760,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief, te vermeerderen met € 131,- nasalaris zonder betekening en te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking en, indien niet binnen die termijn wordt voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente over deze proceskosten en met € 68,- nasalaris in geval van betekening;
in het incidentele hoger beroep:
- veroordeelt [verzoeker] tot betaling van € 798,32 schadevergoeding aan LSI voor de posten genoemd onder 4.4, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2019 tot voldoening;
- verwerpt het incidentele hoger beroep voor het meerdere;
- compenseert de kosten van het incidentele hoger beroep zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
- verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, O.E. Mulder en J.A. Gimbrère en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2020.