5.2
Zoals ook de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen komt een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt indien is voldaan aan de volgende uit art. 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (gegevens),
(3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat ook een verbintenis uit onrechtmatige daad is aan te merken als een rechtsbetrekking in vorenbedoelde zin (Kamerstukken II, 1999/00, 26855, nr. 5, p.78-79). Ook als aan de eisen van lid 1 is voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv de mogelijkheid dat niet aan de vordering tot overlegging van de gegevens hoeft worden voldaan, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of omdat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Er dient dus een afweging plaats te vinden van de verschillende belangen bij de beoordeling of de vordering tot inzage moet worden toegewezen. Het rechtmatig belang wordt daarbij niet alleen bepaald door het doel waartoe inzage in de stukken worden gevraagd, maar ook door de aard en de inhoud van de opgevraagde stukken.
5.3
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij inzage in de beslagen bescheiden verlangt omdat deze bewijs van het door hem gestelde onrechtmatig handelen kunnen opleveren en tevens duidelijkheid over welke personen daarbij betrokken zijn en door wie aan hem schade is toegebracht. Hij heeft de gegevens nodig in eventuele procedures tegen [appellant] en/of derden.
5.4
Vaststaat dat [geïntimeerde] ’s avonds laat naar de woning van [appellant] is gegaan en dat daar een voorval is geweest. De politie is ter plaatse geweest en heeft iedereen weggestuurd. Ter zitting heeft [geïntimeerde] verklaard dat een politieauto achter hem aan is gereden om hem de wijk uit te leiden. [geïntimeerde] is vervolgens op vakantie gegaan en is daarna weer gaan werken.
Het hof stelt vast dat van de door hem gestelde aangifte geen afschrift is overgelegd. Evenmin is er een medische verklaring ingebracht waaruit een begin van de door hem gestelde schade zou kunnen blijken.
5.5
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat aan de in rov. 5.2 genoemde cumulatieve voorwaarden is voldaan voor zover het gaat om de camerabeelden. Het gaat daarbij immers om camerabeelden buiten de woning, in een specifiek tijdvak en van het voorval, waarbij de beelden duidelijkheid kunnen geven over welke gedragingen daar hebben plaatsgehad en wie daarbij betrokken zijn geweest. De gevraagde bescheiden zijn met andere woorden relevant voor het beoordelen of een procedure kansrijk is en om deze nader te onderbouwen, zonder dat gewichtige redenen bestaan om die vordering af te wijzen, nu de aard van de inbreuk die daarbij wordt gemaakt op de privacy van [appellant] slechts gering is.
5.6
Het hof is van oordeel dat dit niet geldt voor de verzochte inzage in de elektronische correspondentie. Vaststaat immers alleen dat er een voorval is geweest op straat voor de woning van [appellant] , waarbij de politie geen aanleiding heeft gezien om op te treden in de zin dat er aanhoudingen zijn verricht of om zelfs maar ter plekke onderzoek te doen. [geïntimeerde] heeft zich (direct) na het voorval niet onder doktersbehandeling hoeven te stellen, maar is op vakantie gegaan. Het hof is van oordeel dat in het licht van de geschetste omstandigheden door inzage in de elektronische correspondentie een disproportionele inbreuk op de privacy van [appellant] wordt gemaakt.
5.7
De grieven (bezwaren ) tegen het vonnis van 16 september 2020 slagen deels. Het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden vernietigd voor zover [appellant] is veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis kopieën te verstrekken van: alle elektronische communicatie van en naar [appellant] over [geïntimeerde] die verband houden met de confrontatie bij de woning van [appellant] in de late avond van 4 juni 2020/vroege nacht van
5 juli 2020, beperkt tot het tijdvak van 4 juli 2020 22.30 uur tot 5 juli 23.59 uur (dictum onder 3.1 b). Dit leidt er tevens toe dat de vordering van [appellant] in reconventie tot opheffing van het bewijsbeslag deels kan worden toegewezen. Nu partijen bij de rechtbank in conventie en in reconventie ieder deels in het gelijk worden gesteld zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren. Dit geldt ook voor de proceskosten in hoger beroep. Omwille van de leesbaarheid zal het hof het hele vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep, in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 september 2020, en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] om binnen drie dagen na betekening van dit arrest kopieën te verstrekken van alle video-opnamen die door de videocamera’s aan de woning van [appellant] ( [a-straat 1] te [A] ) zijn gemaakt in het tijdvak van 4 juli 2020 22.30 uur tot
5 juli 2020 01.00 uur;
- heft het bewijsbeslag gelegd op de elektronische correspondentie op en gelast de teruggave ervan aan [appellant] ;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte aan [appellant] van een afschrift van de complete WhatsAppcorrespondentie die tussen hen is gevoerd;
- compenseert in beide instanties de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de hierin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, G. van Rijssen en I.S.J. Houben en door de rolrechter in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op 4 mei 2021.