Vervolgens stelt [geïntimeerde] dat hij niet heeft gefraudeerd over zijn medische beperkingen en zijn arbeidsongeschiktheid. Volgens hem is vastgesteld dat hij lijdt aan een chronisch pijnsyndroom en dat sprake is van bewegingsproblematiek sinds het ongeval. [geïntimeerde] miskent met deze stelling dat het hof niet heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] geen chronisch pijnsyndroom heeft en evenmin dat hij geen bewegingsbeperkingen heeft. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] , meerdere malen, onjuiste informatie aan Unigarant, de rechtbank en een door partijen gezamenlijk benoemde arts heeft verstrekt over de door hem ondernomen activiteiten binnen en het buiten het bedrijf dat hij samen met zijn vader heeft. Het hof ziet in wat [geïntimeerde] daarover in zijn akte aanvoert, geen reden om terug te komen van zijn beslissing op dit punt of om alsnog een deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden.
De consequenties van schending van de mededelingsplicht
2.5 Het uitgangspunt van artikel 7:941 lid 5 BW is dat schending van de informatieverplichting met het opzet om de verzekeraar te misleiden tot verval van het recht op een uitkering leidt en dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat (algeheel) verval in dit geval niet gerechtvaardigd is, op de uitkeringsgerechtigde, hier [geïntimeerde] , rusten. Daarbij geldt dat, zoals het hof in het tussenarrest ook heeft overwogen, in de toelichting op artikel 7:941 lid 5 BW door de minister het volgende is aangegeven1:
“Door toevoeging van de woorden "behoudens voor zover deze misleiding het verval van het
recht op uitkering niet rechtvaardigt", wordt de rechter bij toepassing van de sanctie de
mogelijkheid gegeven met de bijzonderheden van elk geval rekening te houden. Aldus kan de
rechter een gezien de zwaarte van het bedrog passende, meer proportionele sanctie
toepassen, bijvoorbeeld indien het frauduleus handelen slechts betrekking heeft op één van
de verschillende vorderingen die de verzekerde onder verschillende rubrieken van de polis
heeft ingediend. Wel zal als uitgangspunt moeten gelden dat gezien de opzet tot misleiding,
alleen in bijzondere omstandigheden aangenomen kan worden dat het (gehele) verval van de
uitkering niet gerechtvaardigd is”.
In de rechtspraak is daarbij aangesloten, doordat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat
verzekeringsbedrog leidt tot algeheel verval van het recht op uitkering, tenzij sprake is van
bijzondere omstandigheden. Het feit dat de fraude betrekking heeft op een gering deel van de
schade is op zich nog geen bijzondere omstandigheid2. Ook in het door [geïntimeerde] aangehaalde arrest van het hof Amsterdam3 wordt uitdrukkelijk die lijn - algeheel verval is de regel, alleen in bijzondere gevallen wordt daarop een uitzondering gemaakt - gevolgd.