Prof. [de deskundige] komt tot de volgende ‘diagnostische beschouwing’:
‘Wanneer de dossiergegevens en huidig onderzoek worden beschouwd vanuit diagnostisch
perspectief, komt naar voren dat er over meerdere episodes sprake lijkt te zijn van
stemmingsklachten die passen in het kader van een depressieve stoornis, licht ernstig,
zonder psychotische verschijnselen, wel met aanwijzingen voor psychomotore onrust en
enige vitale symptomatologie. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat de pijnklachten,
zoals betrokkene deze ervaart en die haar belemmeren bij activiteiten in het dagelijks leven
en in het verleden bij het uitvoeren van werk in haar restaurant, mogelijk een psychische
component hebben. Dat wil zeggen dat de pijnbeleving ook een belangrijke rol speelt in de
ervaren klachten. Wat betreft klachten in het angstspectrum waarover in het dossier wel in
enkele episodes wordt gerept, in het kader van een post traumatische stressstoornis, valt
het volgende op te merken. Wanneer bij huidig onderzoek wordt gekeken naar angstklachten, kunnen deze niet in die mate en continuïteit worden vastgesteld dat er op dit moment nog sprake is van een ingrijpende angststoornis. De waargenomen episodes en gevoelens van agitatie en verlaagde drempel voor prikkels, lijken meer samen te hangen met de ontregelde stemming.
Wat betreft de persoonlijkheidsmakeup-up bij betrokkene kan er sprake zijn van een sterk
eenzijdige coping strategie vanuit de achtergrond. Er zijn geen aanwijzingen dat er ernstige
traumatisering heeft plaatsgevonden en ook de emotionele achtergrond lijkt in grote lijnen
van voldoende kwaliteit en continuïteit te zijn geweest.
De belangrijkste manier om met tegenslagen, spanning of stress om te gaan, voor
betrokkene lijkt te zijn geweest nog meer de touwtjes in handen nemen, activiteiten te
ontwikkelen en extra hard werken om het dreigend verlies van controle te compenseren.
Er zijn aanwijzingen dat dit bij betrokkene geleid kan hebben tot eerdere episodes van
psychische klachten; in het dossier zijn hiervoor aanwijzingen rond de episode dat zich bij
een druk bedrijf epilepsie van echtgenoot openbaarde hetgeen een verstoorde nachtrust gaf
en ongerustheid, als gevolg waarvan betrokkene hyperventilatieklachten ontwikkelde, zoals
in het huisartsdossier wordt beschreven.
Deze informatie is vrij summier, slaapklachten en hyperventilatie worden genoemd, geen
daadwerkelijke verdere angstklachten in het kader van een meer uitgebreide paniekstoornis
of fobische klachten.
Vanuit huidig onderzoek en achtergrondinformatie komen geen aanwijzingen naar voren dat
er bij betrokkene sprake is geweest van sterk afhankelijke trekken ofwel dwangmatige
aanleg, ofwel sterke wisselingen in emotionele bindingen met de mensen om haar heen.
In dit opzicht lijkt er aldus geen sprake te zijn van ernstige persoonlijkheidspathologie,
premorbide.
De wat aangezette, theatrale toon, waarvan wordt gesproken in een aantal onderzoeksverslagen en die ook onderzoeker enigermate vast kon stellen bij huidig
onderzoek, past, bij ontbreken van verdere aanwijzing voor ingrijpende
persoonlijkheidspathologie, niet bij een cluster B persoonlijkheidsstoornis.
Wanneer wordt gekeken naar het beeld van betrokkene vanuit classificerende DSM 5
terminologie kan aldus worden gesproken van:
Depressieve stoornis, licht tot matig van ernst, met enige vitale symptomatologie,
zonder psychotische fenomenologie, zonder psychomotore verschijnselen.
Somatische symptoomstoornis met voornamelijk pijn.
Geen persoonlijkheidsstoornis, wel persoonlijkheidstrekken, cluster B.
Differentiaal diagnostisch werd gedacht aan een posttraumatische stressstoornis.
Hiervoor werden bij huidig onderzoek onvoldoende aanwijzingen gevonden, met name is er
geen sprake meer van herbelevingen en of vermijding van het traumagebonden prikkels.
Voorts werd differentiaal diagnostisch de mogelijkheid van een persisterende depressieve
stoornis in vroegere terminologie dysthymie, d.w.z. een stemmingsstoornis die niet voldoet
aan de criteria voor een depressieve stoornis, maar wel een chronisch langdurig karakter
heeft, en minder incisieve symptomatologie toont. Deze mogelijkheid is, gezien de lange
duur en enige stabilisatie van de klachten, aanwezig.
Voorts is de mogelijkheid overwogen van een nagebootste stoornis, d.w.z. het voorwenden
van lichamelijke en psychische klachten waarbij aantoonbaar sprake is van misleiding,
waarbij men zich als ziek/gehandicapt presenteert en waarbij de gedragscomponent niet
wordt verklaard door andere psychische stoornissen. Een onmiddellijke directe prikkel, zoals
externe beloning is geen wezenlijk onderdeel hiervan, aangezien het gaat om het streven
naar de ziekterol. Deze mogelijkheid kan niet geheel worden uitgesloten, gezien de eerder in
het dossier vermelde presentatie van de klachten, de legale context van het geheel en
inconsistentie bij de anamnese rond ervaren beperkingen en dagelijks functioneren ten
opzichte van gedragsobservaties. Tegen deze overweging pleit de duidelijk aanwezige
lijdensdruk en het feit dat er bij huidig onderzoek geen sterke aanwijzingen zijn voor de
eerder beschreven aggravatie.’