Het hof is van oordeel dat deze artikelen uit de polisvoorwaarden voldoende transparant zijn, in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen en in de zin van de bepalingen in afdeling 6.5.3 BW, gelezen en uitgelegd in de context van deze richtlijn.
Uit artikel 9.3 blijkt helder en duidelijk dat bij een voornemen tot het ondergaan van zorg in het buitenland met (tenminste één) overnachting in het ziekenhuis vooraf toestemming moet worden gevraagd. Daarvan kan worden gezegd dat de gemiddelde consument, op grond van duidelijke en begrijpelijke criteria, voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst (in dit geval in 2016) de economische gevolgen die er voor hem uit dit beding voortvloeien, kan inschatten.
Dat geldt ook voor het bepaalde in artikel 1.4 van de polisvoorwaarden. Het betreft één van de essentiële bedingen in een naturapolis, waarbij het uitgangspunt is dat de verzekerde minder premie betaalt (dan voor een restitutiepolis) en de vergoeding voor zorg daarom bestaat uit in natura te genieten zorg verleend door zorgverleners met wie de verzekeraar een (in het algemeen) lager tarief heeft afgesproken. Uit artikel 1.4 blijkt duidelijk welke gevolgen afwijking van het uitgangspunt van de naturapolis heeft: als de verzekerde naar een (in het algemeen: duurdere) niet-gecontracteerde zorgaanbieder gaat, worden de kosten daarvan slechts vergoed tot maximaal 80% van het gemiddeld gecontracteerde tarief. Wat dat tarief is, wordt in het artikel gedefinieerd, waarbij aan [appellante1] c.s. kan worden toegegeven dat er in het artikel geen concrete tariefinformatie is opgenomen. Dat kan echter niet van VGZ worden verlangd, nu dat verschilt per vorm van zorg. Zover gaat het transparantievereiste naar het oordeel van het hof ook niet. Bovendien heeft VGZ gemotiveerd gesteld (en [appellante1] c.s. niet gemotiveerd betwist) dat in elk geval op haar website een lijst te raadplegen was met de maximale vergoedingen voor niet-gecontracteerde zorg, uitgedrukt in bedragen, voor de diverse behandelingen en dat daarnaar wordt verwezen in artikel 1.4 van de polisvoorwaarden
Dat de brieven die in 2016 aan [appellante1] c.s. zijn gestuurd (zoals geciteerd in rechtsoverweging 3.9 van dit arrest) geen verwijzing naar de precieze polisvoorwaarden bevatten, niet het percentage 80% van het gemiddeld gecontracteerde tarief noemen en evenmin het woord “korting” bevatten, zoals [appellante1] c.s. aanvoert, is juist maar dat doet niet af aan deze conclusie. De brieven zijn op dat punt inderdaad niet volledig, maar geven in samenhang met de polisvoorwaarden – waarnaar in die brieven wél in algemene zin en uitdrukkelijk als leidend voor het bepalen van het recht op vergoeding wordt verwezen – voldoende informatie voor [appellante1] c.s., die volgens de ‘extra informatie’ in die brieven recht heeft op vergoeding van een bepaald bedrag. Bezien in het licht van de aard van de zorgverzekering in natura waarvoor zij – naar mag worden aangenomen: bewust – heeft gekozen, schiet de verstrekte informatie, in onderlinge samenhang bezien, dan ook niet tekort.
Overigens geldt dat de inhoud van deze brieven en de (ter zitting in hoger beroep genoemde) telefonische toelichting daarop van VGZ aan de verzekerden geen bedingen zijn die zich lenen voor toetsing aan de Richtlijn oneerlijke bedingen of afdeling 6.5.3 BW. Deze stellingen zijn ook niet (of niet tijdig, zoals het hof in rechtsoverweging 3.10 heeft overwogen) door [appellante1] c.s. aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Genoemde grieven falen (ook in zoverre).