GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.123
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 11006867)
arrest in kort geding van 17 september 2024
Industrie- en Handelsonderneming Vreugdenhil B.V.,
die is gevestigd in Nijkerk,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: Vreugdenhil
advocaat: mr. M.J.G.M. Lamers
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna: [de werknemer]
advocaat: mr. F.H.A. ter Huurne.
3 De beoordeling in hoger beroep
3.1.
Vreugdenhil houdt zich in hoofdzaak bezig met de productie en verkoop van melkpoeder. [de werknemer] is sinds 2018 werkzaam voor Vreugdenhil, eerst als zzp’er. In december 2020 hebben partijen een transitieovereenkomst gesloten, met daarin het volgende concurrentiebeding:
‘Opdrachtnemer verbindt zich om gedurende en na afronding van deze overeenkomst (…) een periode van drie jaar, direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de Vennootschap of de aan haar gelieerde ondernemingen.’
3.2.
Op 7 januari 2021 heeft [de werknemer] een e-mail aan de ceo van Vreugdenhil, de heer [de CEO] , gestuurd in verband met een door hem gewenste uitzondering op dit concurrentiebeding. In de e-mail staat onder meer: ‘Volgens mij gaat het erom, dat ik niet actief kan zijn voor een club in Nederland of daarbuiten, welke concurrerend is met Vreugdenhil (A-ware, DFA, RFC, DMK, etc, etc.).’
3.3.
[de werknemer] is per 1 januari 2022 in dienst getreden bij Vreugdenhil in de functie van Chief Operational Officer, tegen een salaris van laatstelijk € 20.424,27 bruto per maand. [de werknemer] gaf in die functie leiding aan de afdeling inkoop, supply chain en innovatie, en hij was lid van het managementteam. In de arbeidsovereenkomst is een bepaling opgenomen dat bij contacten met klanten of externen, waarbij sprake is van zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen, er een concurrentiebeding geldt.
3.4.
In november 2023 hebben [de werknemer] en de heer [de CEO van Royal A-ware] (ceo van Royal A-ware) contact met elkaar gehad over een mogelijke overstap van [de werknemer] naar A-ware.
3.5.
Vreugdenhil en [de werknemer] hebben eind 2023/begin 2024 onderhandeld over een Unieke winstdelingsregeling (UWDR). In die UWDR staan winstdelingsafspraken maar zou ook een concurrentiebeding moeten worden opgenomen. Vreugdenhil heeft een voorstel gedaan voor een concurrentiebeding, waarin zij een aantal ondernemingen als concurrent heeft opgesomd, waaronder ‘Royal A-ware’. Met die opsomming heeft [de werknemer] niet ingestemd. In een e-mail van Vreugdenhil aan [de werknemer] van 22 december 2023 is opgenomen dat vanwege het bijzondere karakter van de UWDR aan het concurrentiebeding ook ‘striktere voorwaarden’ mogen worden gekoppeld. Om [de werknemer] ‘enigszins tegemoet te komen’ heeft Vreugdenhil echter voorgesteld in de UWDR het concurrentiebeding op te nemen zoals dat eerder in de transitieovereenkomst stond.
3.6.
In de UWDR die partijen op 18 januari 2024 hebben gesloten, staat het volgende concurrentiebeding:
‘Werknemer verbindt zich om gedurende en na afronding van deze overeenkomst een periode van twee jaar, direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de Vennootschap of de aan haar gelieerde ondernemingen.’
3.7.
Twee dagen na ondertekening van de UWDR heeft Vreugdenhil aan [de werknemer]
€ 108.896,50 bruto aan winstdeling uitbetaald.
3.8.
Een paar dagen na 18 januari 2024 heeft [de werknemer] contact gezocht met [de CEO van Royal A-ware] voor een overstap. Er is een arbeidsovereenkomst opgemaakt tussen A-ware Cheese en [de werknemer] , gedateerd op 23 januari 2024, die [de werknemer] op 6 februari 2024 heeft geaccepteerd.
3.9.
[de werknemer] heeft op 9 februari 2024 zijn arbeidsovereenkomst met Vreugdenhil tegen 1 april 2024 opgezegd. Per die datum is hij in dienst getreden van A-ware Cheese als Director Operations Cheese, tegen een salaris van € 20.604,50 per vier weken. A-Ware Cheese houdt zich bezig met de productie van kaasproducten. Een Belgisch onderdeel van de A-ware Group, A-ware Dairy Products Belgium, houdt zich bezig met de productie van melkpoeder.
3.10.
Bij de beoordeling van een vordering in kort geding is van belang dat het moet gaan om een voorlopige voorziening waarbij een spoedeisend belang bestaat waarbij de rechter in kort geding zich richt naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Als uitgangspunt geldt bovendien dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor (uitgebreide) bewijslevering.
3.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [de werknemer] een spoedeisend belang heeft, wat ook volgt uit de aard van de vordering. Verder meent Vreugdenhil dat de kantonrechter met het toewijzen van de primaire vordering in wezen een declaratoire uitspraak heeft gedaan, wat in strijd is met het karakter van een voorlopige voorziening. Dat bezwaar neemt het hof niet over. Met het gebod aan Vreugdenhil om [de werknemer] toe te staan zonder beperking in dienst te treden bij A-ware Cheese wordt immers niet de rechtsverhouding tussen [de werknemer] en Vreugdenhil vastgesteld. Nog steeds is sprake van een voorlopige voorziening.
Principaal hoger beroep
3.12.
In hoger beroep verzoekt Vreugdenhil de zaak in volle omvang te toetsen. Vreugdenhil meent om te beginnen dat het concurrentiebeding ruim moet worden uitgelegd, zodat indiensttreding bij elk van de vennootschappen van de A-ware Group daaronder valt. Daarvoor wordt aangevoerd dat [de werknemer] een sleutelrol vervulde binnen het bedrijf, en in feite tweede man en ‘kroonprins’ was. Bovendien maakt hij aanspraak op hoge bedragen uit de UWDR. Bij zijn rol en bij de UWDR hoort een breed en streng concurrentiebeding, wat [de werknemer] vanuit zijn zzp-periode ook wist. Van belang is daarnaast dat [de werknemer] bij het gelijkluidende concurrentiebeding in de transitieovereenkomst heeft erkend dat het betrekking had op concurrenten zoals A-ware, waarmee volgens Vreugdenhil A-ware Group wordt bedoeld. Verder stelt Vreugdenhil zich op het standpunt dat ondanks indiensttreding bij A-ware Cheese, wat zij een dekmantel noemt, er toch sprake is van concurrerende activiteiten, op grond waarvan het bedrijfsdebiet van Vreugdenhil wordt aangetast. Die aantasting zit er in dat [de werknemer] vanuit zijn positie alle productieprocessen, prijzen, inkoopstrategie, samenstelling van de producten en de marges kent alsook de toekomststrategie. Daarnaast is er concurrentie op het binnenhalen van melkveehouders waarbij [de werknemer] op de hoogte is van zowel de strategie van Vreugdenhil als de melkprijzen en het gehanteerde premiestelsel. Ten slotte moet als omstandigheid in de hele kwestie worden meegewogen dat [de werknemer] niet te goeder trouw heeft gehandeld door de UWDR en het concurrentiebeding uit te onderhandelen en te ondertekenen én de winstdelingsuitkering te incasseren, terwijl hij al in gesprek was met A-ware over een indiensttreding daar.
3.13.
[de werknemer] voert aan dat niet afzonderlijk is onderhandeld over de uitleg die Vreugdenhil geeft aan het begrip ‘onderneming’, namelijk ‘een economische eenheid en/of concern’. Daarom moet er meer nadruk worden gelegd op de tekst van het beding. Ook is een ruime uitleg niet goed te rijmen met de verdere formulering van het beding, omdat alleen met Vreugdenhil ‘gelieerde ondernemingen’ worden genoemd. Daarbij merkt [de werknemer] op dat het concurrentiebeding geen betrekking heeft op concurrentie rond melkveehouders. In het concurrentiebeding wordt namelijk verwezen naar de bedrijfsactiviteiten en niet naar leveranciers. De indiensttreding bij A-ware Cheese is geen dekmantel, maar reëel omdat [de werknemer] voor A-ware Cheese kaasfabrieken gaat aansturen. Hij doet op geen enkele wijze afbreuk aan het bedrijfsdebiet van Vreugdenhil en zal dat ook niet gaan doen. [de werknemer] betwist ten slotte dat hij niet te goeder trouw heeft gehandeld. Na afronding van de UWDR was hij zo teleurgesteld dat Vreugdenhil (weer) afspraken niet nakwam, dat hij besloot over te stappen, wat vervolgens in een paar dagen tijd rond kwam.
Beperkte uitleg concurrentiebeding
3.14.
Allereerst twisten partijen over de vraag hoe het concurrentiebeding moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van een bepaling in een overeenkomst geldt dat, ook als groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs
aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.1
3.15.
De ruime uitleg van het concurrentiebeding door Vreugdenhil komt er op neer dat partijen vooraf al zouden zijn overeengekomen de gehele A-ware Group als concurrent aan te merken. Bij die uitleg zou elke indiensttreding bij een onderdeel van de A-ware Group al een overtreding van het concurrentiebeding zijn. Het hof gaat daar voorshands niet in mee. Van belang is dat [de werknemer] heeft erkend dat in de formulering van het concurrentiebeding in de transitieovereenkomst ook A-ware Group als concurrent was begrepen. Zijn e-mail van 7 januari 2021 laat dat afdoende zien. Vervolgens is echter een ander concurrentiebeding afgesproken in de arbeidsovereenkomst en daarna is onderhandeld over de tekst van weer een nieuw concurrentiebeding, in de UWDR. Vast staat dat Vreugdenhil daarbij expliciet heeft willen maken dat onder de reikwijdte van dat beding als concurrent ook (onder meer) Royal A-ware viel, door dat in een opsomming in het beding op te nemen. [de werknemer] heeft vervolgens verzocht om die opsomming te schrappen omdat hij daarmee niet meer zou mogen werken in de gehele zuivelindustrie, terwijl hij daarin al tientallen jaren werkzaam was. Vreugdenhil heeft ingestemd met het schrappen van de opsomming en heeft dat zelf bestempeld als ‘enigszins aan [de werknemer] tegemoetkomen’. Uiteindelijk is in de UWDR het huidige concurrentiebeding overeengekomen waarvan de tekst nagenoeg gelijk is aan het concurrentiebeding in de transitieovereenkomst. Wat meeweegt is dat Vreugdenhil melkpoeder produceert en zij het een feit van algemene bekendheid heeft genoemd dat A-ware zich voornamelijk toelegt op de kaasmarkt. Dat verschil in producten pleit ook tegen een uitleg dat partijen in de UWDR de gehele A-ware Group onder het concurrentiebeding hebben willen brengen. Bij dit verloop van de onderhandelingen, het verschil in producten tussen A-ware Group en Vreugdenhil én de tegemoetkoming die Vreugdenhil aan [de werknemer] wilde doen door de opsomming te schrappen mocht [de werknemer] er redelijkerwijs van uitgaan dat niet de gehele A-ware Group onder het beding viel, maar alleen die ondernemingen binnen de A-ware Group die activiteiten verrichten op een terrein, gelijk aan (melkpoeder) of anderszins concurrerend met dat van Vreugdenhil. Het concurrentiebeding wordt in die zin, dus beperkt, uitgelegd.
3.16.
Taalkundig kunnen vervolgens onder ‘het verrichten van activiteiten op een terrein anderszins concurrerend’ ook inspanningen vallen rond het werven en behouden van melkveehouders, die immers leveranciers zijn van de grondstof waarmee wordt geproduceerd. Tegelijkertijd is er, eerst bij de transitieovereenkomst en later in de onderhandelingen over het concurrentiebeding in de UWDR, alleen maar aandacht besteed aan concurrentie van andere producenten in de zuivelbranche. Nergens is uit af te leiden dat, met het schrappen van de opsomming van andere zuivelproducenten en het terugvallen op de tekst uit de transitieovereenkomst, is bedoeld de reikwijdte te verruimen met concurrentie rond leveranciers. Het lijkt er eerder op dat daarmee is bedoeld de voorgestelde reikwijdte van alle grote producenten in de zuivelbranche te beperken tot die producenten in de zuivelbranche die dezelfde producten als Vreugdenhil maken, dan wel anderszins met producten van Vreugdenhil concurreren. Dat betekent dat naar het voorlopig oordeel van het hof activiteiten rond het werven van melkveehouders niet in strijd zijn met het concurrentiebeding in de UWDR.
Niet aannemelijk dat er een overtreding is
3.17.
Het hof is voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is dat [de werknemer] met indiensttreding bij A-ware Cheese het concurrentiebeding overtreedt. Dat wordt hieronder toegelicht.
3.18.
Vreugdenhil heeft aangevoerd dat [de werknemer] beschikt over allerlei relevante commerciële en technische informatie waarmee hij het bedrijfsdebiet van Vreugdenhil (know how, reputatie, goodwill, marktpositie, marktaandeel, klantenbestand, marges en winst) kan aantasten. [de werknemer] betwist dat omdat A-ware Cheese zich richt op kaas en niet op melkpoeder, hij al veel kennis had bij indiensttreding en hij bij Vreugdenhil en in zijn nieuwe functie geen contact heeft met klanten. Veel informatie is ook al openbaar beschikbaar, zoals melkprijzen of de toekomststrategie, die in het jaarverslag van Vreugdenhil staat. [de werknemer] heeft gewezen op de integriteit die hij heeft laten zien bij zijn overstap naar Vreugdenhil. Ook toen heeft hij het bedrijfsdebiet van zijn vorige werkgever niet aangetast ten voordele van Vreugdenhil. Ook is [de werknemer] gebonden aan een geheimhoudingsbeding.
3.19.
Een concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is.
3.20.
Het hof stelt vast dat niet is gebleken dat al een aantasting van het bedrijfsdebiet van Vreugdenhil door [de werknemer] heeft plaatsgevonden. Verder heeft Vreugdenhil noch in de stukken, noch tijdens de mondelinge behandeling bij het hof concreet gemaakt over welke specifieke kennis [de werknemer] beschikt, waarmee hij dat bedrijfsdebiet zou kunnen (gaan) aantasten. Het is aannemelijk dat [de werknemer] in MT-vergaderingen deelgenoot is geworden van bepaalde informatie, maar Vreugdenhil had duidelijker moeten toelichten dat het gaat om essentiële relevante informatie of om informatie over unieke werkprocessen en strategieën. Ook had zij duidelijker moeten toelichten hoe kaasproducent A-ware Cheese daarmee dan enig voordeel zou (kunnen) verwerven ten opzichte van melkpoederproducent Vreugdenhil. Ook de enkele stelling dat Vreugdenhil bezig is met innovatieve kaasachtige producten had beter moeten worden toegelicht, onder meer over de specifieke kennis die [de werknemer] hierover zou hebben en de mate van concurrentie van zo’n product met A-ware Cheese.
3.21.
Vreugdenhil heeft de indiensttreding bij A-ware Cheese ook een dekmantel genoemd. Daarbij wijst zij op de onaannemelijkheid dat [de werknemer] alleen maar bezig zou zijn met het aansturen van productielocaties voor A-ware Cheese, terwijl daar slechts 90 werknemers werken en hij bij Vreugdenhil verantwoordelijk was voor circa 500 medewerkers. Het arbeidsvoorwaardenpakket (inclusief hoge en ongeclausuleerde bonussen tot aan het einde van de looptijd van het concurrentiebeding) is daarvoor te riant zodat aannemelijk is dat [de werknemer] feitelijk ‘in dienst is’ van de Royal A-ware holding, aldus Vreugdenhil. In de kern komt dit standpunt van Vreugdenhil er op neer dat [de werknemer] haar buiten de formele werkgever A-ware Cheese om kan beconcurreren, bijvoorbeeld in contacten met of werkzaamheden voor A-ware Dairy Products Belgium, de vennootschap binnen de A-ware Group die zich met melkpoeder bezighoudt. Dat geldt des te meer omdat A-ware Group ambities heeft op het gebied van melkpoeder gezien de overname in de zomer van 2024 van een bedrijf dat ook in melkpoeder doet, aldus Vreugdenhil.
3.22.
[de werknemer] heeft echter zijn arbeidsovereenkomst met A-ware Cheese overgelegd en heeft toegelicht dat de huidige functie van Director Operations Cheese het aansturen van productielocaties inhoudt. Volgens [de werknemer] leverde de overstap naar A-ware Cheese niet zozeer financiële voordelen op, maar wel inhoudelijke en internationale uitdagingen die hij miste in de kleinere organisatie van Vreugdenhil. Ook heeft [de werknemer] e-mails overgelegd waaruit volgt dat hij (werk)overleg heeft met de plantmanager van A-ware Cheese in Heerenveen en met een plantmanager in Spanje. Voorshands leidt dat tot de conclusie dat aannemelijk is dat [de werknemer] op basis van zijn arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden verricht voor A-ware Cheese. Aan Vreugdenhil kan worden toegegeven dat het voor haar moeilijk controleerbaar is of [de werknemer] contacten onderhoudt bijvoorbeeld met A-ware Dairy Products Belgium, of daarvoor werkzaamheden verricht. Tegelijkertijd geldt tussen partijen ook een geheimhoudingsbeding met boete (waarmee delen van het bedrijfsdebiet al worden beschermd) en heeft Vreugdenhil geen enkele concrete aanwijzing aangedragen van contacten met of werkzaamheden voor A-ware Dairy Products Belgium. Vreugdenhil heeft ook niet weersproken dat melkpoeder maar een klein deel is van de producten van A-ware Group en dat dat specifiek gericht is op één klant. Ook is niet weersproken dat de onderneming die in de zomer van 2024 door A-ware Group is overgenomen weliswaar melkpoeder produceert, maar dat een ondergeschikt product in de overname betrof.
3.23.
Tenslotte werpt [de werknemer] handelwijze rond de winstdeling en de manier waarop de overstap naar A-ware Cheese is gegaan geen ander licht op de vraag of het concurrentiebeding hem belemmert werkzaamheden voor A-ware Cheese te verrichten.
Conclusie
3.24.
Het hoger beroep van Vreugdenhil slaagt niet. Omdat Vreugdenhil in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.2
3.25.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
3.26.
[de werknemer] voert in incidenteel hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte A-ware (daarmee A-ware Group bedoelend) en Vreugdenhil als concurrenten heeft gezien en dat [de werknemer] dat op 7 januari 2021 heeft erkend. Deze overwegingen zou daarom moeten worden vernietigd. Vreugdenhil betwist dit.
3.27.
[de werknemer] is in eerste aanleg geheel in het gelijk gesteld. Met zijn incidenteel hoger beroep beoogt hij niet een wijziging van het deel van het vonnis waarin de beslissing staat (dictum). Daarmee was zijn hoger beroep niet nodig. Volgens vaste rechtspraak levert dit echter geen grond op voor een proceskostenveroordeling.3