Naar aanleiding van het hoger beroep van Enexis overwoog het hof onder 3.35 van de tussenbeschikking:
Volgens Enexis zijn de verwijten, die zij heeft samengevat onder de punten 4.3 en 4.4 van haar verzoekschrift aan de kantonrechter, zo ernstig dat zij ieder afzonderlijk, maar ook in samenhang, gekwalificeerd moeten worden als ernstig verwijtbaar handelen door [de werknemer] .
De lat voor ernstige verwijtbaarheid ligt hoog. De concreet onder 3.25 en 3.26 genoemde verwijten alsmede de feiten waarnaar onder 3.28 wordt verwezen halen die hoge lat nog niet. Maar dat is anders wanneer voldoende komt vast te staan dat [de werknemer] , zoals Enexis in haar verzoekschrift aangeeft, bewust een procedurefout heeft gemaakt om daarmee [de beklaagde] te provoceren en uit te lokken tot het ongewenste gedrag waarover hij vervolgens bij [de voormalig leidinggevende] heeft geklaagd (in het ‘dossier [de beklaagde] ’).
en onder 3.37:
[de werknemer] heeft in hoger beroep expliciet betwist dat hij tegen [de opdrachtnemer] heeft gezegd dat hij [de beklaagde] heeft uitgelokt, maar Enexis heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden door het horen van [de opdrachtnemer] als getuige.
Het hof is van oordeel dat als komt vast te staan dat [de werknemer] [de beklaagde] bewust heeft geprovoceerd, sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [de werknemer] . Hij heeft dan immers, naast het onder 3.25 en 3.26 vermelde verwijtbare gedrag, bewust een situatie gecreëerd die zou kunnen leiden tot een nieuwe klacht over [de beklaagde] die hij ging melden aan [de voormalig leidinggevende] (en later ook aan de klachtencommissie) met het doel [de beklaagde] als collega weg te werken. Dat is verregaand onbehoorlijk gedrag, zowel tegenover Enexis als werkgever maar vooral ook tegenover zijn collega [de beklaagde] , dat ten volle rechtvaardigt dat Enexis geen transitie-vergoeding verschuldigd is.
Het hof laat Enexis daarom toe tot het aangeboden bewijs.