Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2025:808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
17-02-2025
24-02-2025
200.340.280
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2024:2337, Niet ontvankelijk
Arbeidsrecht
Hoger beroep

Arbeid, Wwz, ontbinding g-grond, geen in de zin van de e-grond verwijtbare schending re-integratieverplichtingen door werknemer en geen ernstige verwijtbaarheid werkgever

(in vervolg op beschikking 19 januari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2337)

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0271
AR-Updates.nl 2025-0271

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.340.280

zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen (10714482)

beschikking van 17 februari 2025

in de zaak van

[appellante] ,

die woont in [woonplaats1] ,

die hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,

hierna [appellante] te noemen,

vertegenwoordigd door mr. A.O.C.A. van Schravendijk,

tegen

Stichting Innoforte,

die gevestigd is in Velp,

en bij de kantonrechter optrad als verweerster en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,

hierna Innoforte te noemen,

vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Dera-ten Bokum en mr. L.K. de Haan.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 19 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met producties, op de griffie binnengekomen op 19 april 2024

  • -

    het verweerschrift met producties

  • -

    de namens [appellante] voor de zitting toegestuurde producties 121 tot en met 127

  • -

    de namens Innoforte voor de zitting toegestuurde productie 58

  • -

    het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 8 januari 2024 is gehouden.

2 De kern van de zaak

2.1

Werkneemster [appellante] is, na een ziekmelding, op 22 augustus 2022 gestart met re-integratie bij haar werkgever Innoforte. Tijdens de re-integratie is een arbeidsconflict ontstaan. Volgens [appellante] is daarbij sprake geweest van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Innoforte terwijl Innoforte meent dat [appellante] de op haar rustende re-integratieverplichtingen niet is nagekomen.

2.2

[appellante] heeft een (eenmaal herzien en drie maal aangevuld) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend en daarbij (samengevat) om diverse (schade)vergoedingen verzocht, met nevenvorderingen.

2.3

Innoforte heeft bij zelfstandig tegenverzoek voorwaardelijk, voor (onder meer) het geval [appellante] haar verzoek intrekt, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Zij heeft daar diverse gronden aan ten grondslag gelegd, waaronder verwijtbaar handelen en nalaten van [appellante] (de zogeheten e-grond van artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, BW), dan wel een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond van dat artikellid). Daarnaast heeft Innoforte, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, onvoorwaardelijk verzocht om een verklaring voor recht dat zij de arbeidsovereenkomst financieel kan afwikkelen conform de saldi uit haar administratie.

2.4

De kantonrechter heeft samengevat overwogen dat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Innoforte en dat [appellante] verwijtbaar haar re-integratieverplichtingen heeft geschonden.
De kantonrechter heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om haar verzoek in te trekken omdat hij voornemens is op de e-grond van artikel 7:669 lid 3 BW een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2024 zonder (transitie-/billijke) vergoeding uit te spreken. [appellante] heeft haar verzoek tijdig ingetrokken. Voor dat geval heeft de kantonrechter op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van Innoforte uitvoerbaar bij voorraad beslist tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2024, voor recht verklaard dat Innoforte de arbeidsovereenkomst financieel kan afwikkelen conform de saldi uit haar administratie en de proceskosten gecompenseerd.

2.5

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is namens [appellante] toegelicht dat het (belangrijkste) doel van het hoger beroep de verkrijging van een billijke vergoeding is. Daarnaast heeft [appellante] haar verzoeken zoals bij de kantonrechter gedaan, in het hoger beroep betrokken, deels als onderdeel van de verzochte billijke vergoeding.

3 Het oordeel van het hof

De beslissing van het hof

3.1

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter onder verbetering van gronden, wijst de verzoeken van [appellante] in hoger beroep af en beslist dat ieder van partijen de eigen proceskosten in hoger beroep moet dragen (compensatie).
Deze beslissing wordt hierna toegelicht onder het kopje ‘Toelichting op de beslissing’ nadat eerst wordt ingegaan op de omvang van het hoger beroep en de achtergrond van de zaak.
De omvang van het hoger beroep

3.2

Op de mondelinge behandeling van 8 januari 2025 heeft [appellante] haar bezwaar over de niet toegekende transitievergoeding (grief IV) en het daaraan gekoppelde verzoek ingetrokken omdat Innoforte deze vergoeding inmiddels aan [appellante] heeft betaald. Dit maakt daarom geen onderdeel meer uit van het hoger beroep.

3.3

In het beroepschrift heeft [appellante] als grondslag voor de verschuldigdheid van een billijke vergoeding door Innoforte zich gebaseerd op artikel 7:683 lid 3 BW. Tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht dat [appellante] bedoeld heeft dat Innoforte aan haar een billijke vergoeding moet betalen wegens ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van Innoforte. De grondslag van zo’n billijke vergoeding is niet gelegen in artikel 7:683 lid 3 BW, dat gaat over een billijke vergoeding in plaats van herstel van een arbeidsovereenkomst. De grondslag voor de door [appellante] bedoelde billijke vergoeding is gelegen in artikel 7:671b, lid 9 sub c BW. Omdat Innoforte in haar verweer ook is uitgegaan van die bedoeling van [appellante] , daarop inhoudelijk verweer heeft gevoerd en het debat in eerste aanleg ook hierover is gegaan, zal het hof, welwillend lezend, het verzoek om een billijke vergoeding van [appellante] ook zo opvatten dat bedoeld is een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van Innoforte.
De achtergrond van de zaak

3.4

De kantonrechter heeft in de beschikking in 2.1. tot en met 2.52. een uitgebreide weergave van de relevante vaststaande feiten opgenomen. Deze beschikking is gepubliceerd op rechtspraak.nl. en het hof plaatst (een digitale link naar) de vindplaats ECLI:NL:RBGEL:2024:2337 in een eindnoot1 onder zijn beschikking. De beschikking van de kantonrechter zal hierna worden aangeduid als ‘de beschikking’. [appellante] maakt bezwaar tegen de in 2.6., 2.7., 2.13., 2.15. en 2.28. vastgestelde feiten (grief I), maar dat bezwaar komt, met uitzondering van het bezwaar tegen 2.28. neer op door [appellante] gestelde onvolledigheid van die feiten. [appellante] stelt niet dat die feiten feitelijk onjuist zijn, zodat het hof in zoverre aan het bezwaar van [appellante] voorbij gaat. Wat betreft de vaststelling in 2.28. van de beschikking dat [appellante] op 21 februari 2023 en op 23 maart 2023 op consult is geweest bij de bedrijfsarts van Arbodienst Kwiek geeft het hof [appellante] in zoverre gelijk dat zij toen inderdaad niet bij de bedrijfsarts zelf maar bij de adviseur werkvermogen op gesprek is geweest. Het hof zal voor de beoordeling in hoger beroep uitgaan van dezelfde vaststaande feiten als door de kantonrechter vastgesteld waarbij het in 2.28. ‘adviseur werkvermogen’ in plaats van ‘bedrijfsarts’ zal lezen en stelt daarnaast aanvullende feiten die van belang zijn in het hoger beroep vast. Verder zal het hof waar nodig voor zijn oordeel hierna nader ingaan op de door [appellante] bij grief I gestelde vaststaande feiten die volgens haar ontbreken bij de feitenvaststelling van de kantonrechter.

3.5

Samengevat komen de vaststaande feiten op het volgende neer.
[appellante] heeft sinds 1 oktober 1998 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Innoforte als Verzorgende Niveau 3 met een arbeidsomvang van 29 uur per week, waarvan vijf uur per week ten behoeve van OR-werkzaamheden. [appellante] heeft zich op 27 juni 2022 ziekgemeld als gevolg van niet-werkgerelateerde omstandigheden en is op 22 augustus 2022 gestart met re-integratie.

3.6

Tijdens het re-integratie-traject is een arbeidsconflict ontstaan. Enkele voor de beoordeling in het bijzonder relevante gebeurtenissen betreffen:
- een wisseling van Whatsappberichten tussen [appellante] en de roosteraar van haar team, gevolgd door telefonisch contact tussen [appellante] en haar teamleidster / casemanager [de teamleidster] op 26 oktober 2022 over het verzoek van [appellante] om in afwijking van het rooster op donderdag 27 oktober van 16.30 uur tot 19.00 uur en op vrijdag 28 oktober 2022 van 08.00 uur tot 11.00 uur te komen werken (zie de feiten 2.6. en 2.7. in de beschikking).
- een berichtenwisseling in de periode 30 oktober 2022 tot en met 4 november 2022 waarbij [appellante] aan Innoforte heeft aangegeven dat ze het niet meer overziet en eerst op 8 november 2022 een consult bij de bedrijfsarts wil voordat ze het contact met Innoforte aangaat. Daarbij schrijft [appellante] op 1 november 2022 aan haar teamleidster dat zij druk op [appellante] legt en dat dit niet bevorderend is voor haar herstel. Als de HR-adviseur van Innoforte [appellante] uitnodigt voor een gesprek op 3 november 2022 om afspraken over re-integratie te maken en daarbij bericht dat [appellante] op grond van de Wet Verbetering Poortwachter verplicht is daaraan mee te werken reageert de gemachtigde van [appellante] , [de gemachtigde] , met een bericht dat het juist Innoforte is die haar re-integratieverplichtingen schendt en [appellante] niet. De gemachtigde bericht dat [appellante] eerst het advies van de bedrijfsarts zal afwachten alvorens aan een oproep voor een gesprek gehoor te geven. Innoforte heeft ermee ingestemd het advies van de bedrijfsarts af te wachten (zie de feiten 2.8. tot en met 2.10.2. in de beschikking).
- een gesprek op 17 november 2022 tussen [appellante] en haar gemachtigde enerzijds en, namens Innoforte, aanvankelijk HR-adviseur [de HR-adviseur] , interim HR [de interim HR-adviseur] en later ook teamleidster [de teamleidster] . Tijdens dit gesprek zijn (onder andere) de volgende onderwerpen besproken: contact tussen de teamleidster en [appellante] , ureninzet en verantwoording en invulling van het plan van aanpak. Tussen de teamleidster en de gemachtigde van [appellante] zijn de gemoederen op enig moment hoog opgelopen, waarbij de teamleidster heeft uitgesproken dat [appellante] niet meer kon re-integreren op haar afdeling en waarna zij het gesprek heeft verlaten. Bij afronding van het gesprek heeft HR aangegeven dat het gespreksverslag zou worden toegezonden met een voorstel voor het vervolg van het re-integratietraject van [appellante] . Daarop heeft de gemachtigde van [appellante] bij e-mail van 21 november 2022 Innoforte een aansprakelijkstelling gestuurd voor de ‘ernstige mentale terugval’ die [appellante] als gevolg van het gesprek op 17 november heeft gehad. Op 1 december 2022 heeft Innoforte het gespreksverslag aan (de gemachtigde van) [appellante] toegestuurd en [appellante] uitgenodigd voor een gesprek op 8 december 2022 om verder in gesprek te gaan over herstel en re-integratie van [appellante] . In de uitnodiging wordt onder meer vermeld: “In de mail correspondentie lezen we dat ons verzoek om in gesprek te gaan als dwingend is ervaren. Dat is jammer en ook zeker niet de bedoeling.” Voorts is [de casemanager] als casemanager aangesteld (zie de feiten 2.13. tot en met 2.15. en 2.20. in de beschikking).
- opschorting van de re-integratieactiviteiten tot 1 januari 2023 op voorstel van 6 december 2022 van de gemachtigde van [appellante] , waarmee Innoforte heeft ingestemd (zie de feiten 2.16. en 2.20. in de beschikking).
- een consult bij de bedrijfsarts op 13 december 2022 met de vaststelling door de bedrijfsarts dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De bedrijfsarts adviseert om zo spoedig mogelijk een onafhankelijk mediator in te zetten om te bezien hoe werkgever en werknemer tot elkaar kunnen komen dan wel hoe zij uit elkaar gaan (zie 2.18. in de beschikking).
- de indiening van een klacht op 14 december 2022 door de gemachtigde van [appellante] bij het bestuur van Innoforte in verband met een door [appellante] ervaren sociaal onveilige werksuatie bij Innoforte. De bestuurssecretaris heeft daarop [appellante] en haar gemachtigde uitgenodigd voor een gesprek met het bestuur maar de gemachtigde van [appellante] heeft die uitnodiging afgewezen en aangegeven dat [appellante] eerst een onafhankelijk onderzoek wenst. Op 5 januari 2023 heeft het bestuur (opnieuw) voorgesteld om in gesprek te gaan over de ingediende klacht en daarbij aangegeven dat communicatie over de klacht via het bestuur verloopt en communicatie over de re-integratie via de casemanager. In een mail van 11 januari 2023 schrijft de gemachtigde van [appellante] aan het bestuur onder meer: “(…) Betreffende de re-integratie van mijn cliënte begrijp ik dat het bestuur daarvoor niet de aangewezen instantie is. Wat ik heb proberen aan te geven is, dat de mogelijkheid voor mijn cliënte om te kunnen re-integreren sterk is verweven met de wijze waarop haar klacht wordt afgehandeld. Het stoppen van de behandeling als gevolg van de emotioneel zeer belastende gebeurtenissen belemmert immers de re-integratie. Bovendien ligt er op dit moment een verbod van de teamleidster om op de eigen afdeling te re-integreren. Dit zal, op advies van de bedrijfsarts mogelijk via mediation, eerst besproken moeten worden, voordat er überhaupt aan re-integratie kan worden gedacht. Het geniet mijn voorkeur om dat gesprek ook pas te voeren nadat het onafhankelijk onderzoek gereed is en de rapportage aan mijn cliënte beschikbaar is gesteld.(…)” Daarop heeft het bestuur gereageerd dat zij een interne adviescommissie zal aanstellen en heeft het bestuur aangegeven dat van een verbod om te re-integreren op de eigen afdeling geen sprake meer is. De gemachtigde van [appellante] heeft bezwaren geuit tegen de aanstelling van een interne adviescommissie en op 7 februari 2023 bericht dat [appellante] bij haar standpunt blijft dat Innoforte haar recht op een adequaat en onafhankelijk onderzoek niet respecteert (zie de feiten 2.19., 2.21. tot en met 2.26. in de beschikking).
- de aankondiging op 7 februari 2023 van de gemachtigde van [appellante] dat zij voor haar eigen gezondheid kiest en om die reden een exit-mediation wil beproeven (zie feit 2.26. in de beschikking).
- de (aanloop naar) mediation. Na 7 februari 2023 hebben partijen gediscussieerd over de vraag of het nodig was om een onafhankelijk mediator in te zetten voor het bespreken van een minnelijke regeling zoals (de gemachtigde van) [appellante] wilde. Innoforte zag daar de toegevoegde waarde niet van omdat beide partijen werden bijgestaan door een gemachtigde. Uiteindelijk heeft Innoforte besloten akkoord te gaan met het benaderen van een mediator. De eerste mediationsessie heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023 en de laatste op 5 juli 2023. Het mediationtraject heeft niet tot resultaat geleid (zie de feiten 2.27. en 2.29. in de beschikking).
- de periode juli/augustus 2023. Wegens een in haar ogen onjuist advies van 21 augustus 2023 van de arts van de Arbodienst die [appellante] op dat moment gespreksvaardig acht in contact met werkgever, of zich daartoe te laten vertegenwoordigen, verwijt [appellante] Innoforte een onoprechte uitnodiging om een kop koffie te komen drinken. Daarbij wordt door de gemachtigde van [appellante] op 30 augustus 2023 aangekondigd dat [appellante] direct na het beschikbaar komen van het deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van Innoforte dat zij bij het UWV heeft aangevraagd, een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechtbank zal indienen: “Nog meer druk vanuit Innoforte uitoefenen om het gesprek aan te gaan, lijkt mij daarom niet zinvol” aldus de gemachtigde. Eveneens op 30 augustus 2023 heeft een andere (bedrijfs)arts dan de arts die op 21 augustus het advies heeft gegeven (maar wel van dezelfde Arbodienst) een gewijzigd advies uitgebracht waarin onder meer is opgenomen dat in tegenstelling tot de rapportage van 21 augustus 2023 [appellante] niet in staat is om rechtstreeks contact te hebben met Innoforte. Bij re-integratiedoel wordt vermeld dat de aanvraag voor een rechtszaak wordt ingediend en bij re-integratieadvies wordt vermeld dat re-integratie bij Innoforte niet meer haalbaar wordt geacht. Innoforte heeft op 4 september 2023 aan de gemachtigde van [appellante] toegelicht dat de uitnodiging om koffie te komen drinken goedbedoeld was en was gebaseerd op het advies van de arts van de Arbodienst van 21 augustus 2023 (zie de feiten 2.31. tot en met 2.36. in de beschikking).
- de opschorting van de loondoorbetaling. Nadat [appellante] op 12 september 2023 een ontbindingsverzoek bij de rechtbank heeft ingediend heeft de gemachtigde van [appellante] aan Innoforte meegedeeld dat hij het laten doorgaan van een bij de bedrijfsarts op 22 september 2023 geplande afspraak niet opportuun acht. Daarnaast is namens [appellante] bij voorbaat het vertrouwen in de arts die het advies van 21 augustus 2023 heeft gegeven opgezegd. Verder heeft de gemachtigde van [appellante] de betreffende arts en de Arbodienst aansprakelijk gesteld voor de schadelijke gevolgen van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door die arts.
[appellante] is vervolgens opgeroepen voor een fysiek consult bij de bedrijfsarts die het gewijzigde advies van 30 augustus 2023 heeft uitgebracht. Dat consult was gepland op 12 oktober 2023 in Amsterdam. De gemachtigde van [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen die plaats en datum wegens medische beperkingen van [appellante] . Daarop is door de bedrijfsarts aangegeven dat het consult ook in Utrecht kon plaatsvinden. Toen is tussen partijen discussie ontstaan of [appellante] al dan niet geacht kon worden naar Utrecht af te reizen. Zij is op 12 oktober 2023 niet verschenen op het consult. Vervolgens heeft Innoforte de betaling van het loon opgeschort en op 16 oktober 2023 aan de gemachtigde van [appellante] toegelicht dat de loondoorbetaling met terugwerkende kracht zal worden hervat als de bedrijfsarts oordeelt dat [appellante] op 12 oktober 2023 medisch gezien niet in staat was om te reizen. Bij brief van 19 oktober 2023 heeft de gemachtigde van [appellante] Innoforte gesommeerd om de loonopschorting ongedaan te maken. In reactie daarop heeft Innoforte op 24 oktober 2023 bericht dat zij bereid is de loonopschorting onder voorwaarden niet door te zetten vanuit de veronderstelling dat [appellante] naar het spreekuur van de bedrijfsarts op 30 oktober in De Meern zal gaan waarvoor zij inmiddels was opgeroepen.
De gemachtigde van [appellante] heeft aan Innoforte vervolgens een kort geding aangekondigd en bericht dat hij deze alleen zou intrekken indien Innoforte aan zeven eisen zou voldoen, waaronder het zich onthouden van iedere actie in het kader van re-integratie en het annuleren van het op 30 oktober 2023 geplande consult. Daarop heeft de gemachtigde van Innoforte gereageerd onder mededeling dat er geen kortgedingdagvaarding is ontvangen, dat de loonopschorting ongedaan is gemaakt en dat nog geen oordeel van een medisch deskundige is ontvangen dat [appellante] niet kan reizen naar De Meern, zodat zij op het op 30 oktober 2023 geplande consult werd verwacht. Daarbij heeft Innoforte aangeboden het vervoer te regelen. De gemachtigde van [appellante] heeft bij brief van 27 oktober 2023 uitgebreid gereageerd, heeft ook de bedrijfsarts tuchtrechtelijk laakbaar handelen verweten en heeft de zeven eisen gehandhaafd. De gemachtigde heeft de brief afgesloten met de expliciete mededeling dat [appellante] niet zal verschijnen op het consult van 30 oktober 2023 bij de bedrijfsarts (zie de feiten 2.39. tot en met 2.50. in de beschikking).

3.7

[appellante] heeft op 13 juli 2023 bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van Innoforte en daarbij aangegeven dat zij aan het afwegen is of ze een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal indienen. Op 12 september 2023 heeft zij haar (initiële) verzoek ingediend bij de rechtbank. Innoforte heeft op 2 oktober 2023 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd met de vraag of [appellante] haar re-integratieverplichtingen voldoende nakomt. Op 10 november 2023 heeft het UWV [appellante] bericht dat de re-integratieverplichtingen van Innoforte voldoende zijn. Op 15 november 2023 heeft het UWV Innoforte bericht dat de re-integratie-inspanningen van [appellante] onvoldoende zijn. Het hof stelt vast dat (de gemachtigde van) [appellante] een klacht bij het UWV heeft ingediend over de totstandkoming van de deskundigenoordelen. Verder is namens [appellante] bezwaar gemaakt tegen een ZW-besluit en een WIA-besluit van het UWV.

3.8

Het hof constateert verder dat, nadat [appellante] haar ontbindingsverzoek (tijdig) heeft ingetrokken, de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2024 is ontbonden. Innoforte heeft een eindafrekening opgemaakt en daarvan als productie 54 bij verweerschrift in hoger beroep een loonstrook overgelegd.
Toelichting op de beslissing

3.9

Net als de kantonrechter in 5.2. van de beschikking heeft overwogen is het hof van oordeel dat geen sprake is van een aan [appellante] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst zoals in artikel 7:686 BW bedoeld. Het hof volstaat met verwijzing naar de genoemde overweging in de beschikking en maakt die tot de zijne. Verder oordeelt het hof dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), dat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Innoforte en dat aan de zijde van [appellante] geen sprake is van verwijtbaarheid in de zin van de e-grond van artikel 7:669 lid 3 BW. Het hof legt dit hierna uit.

3.10

Tussen partijen is niet in geding dat sprake is van een ernstige en duurzame verstoring in de arbeidsverhouding. Deze verstoring is begonnen tijdens de re-integratie van [appellante] die op dat moment 24 jaar in dienst was en, voor zover aan het hof bekend, een vlekkeloos dienstverband had. Een belangrijke reden van de verstoring is gelegen in het gesprek dat op 17 november 2022 heeft plaatsgevonden. Partijen hebben daarna geen vruchtbare communicatie meer kunnen ontwikkelen en dit heeft in de weg gezeten aan het vlottrekken van de re-integratie. Elke poging om daarin stappen te maken is gestrand. Dit is te verklaren door de klem waarin partijen hebben gezeten. Enerzijds werd van zowel [appellante] als werkneemster en Innoforte als werkgever verwacht dat zij zich inspannen voor de re-integratie van [appellante] . Die verplichtingen vloeien voort uit de wet en brengen onder meer met zich dat [appellante] de verplichting heeft gevolg te geven aan redelijke voorschriften en mee te werken aan de door werkgever of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen. Van Innoforte wordt daarbij verwacht dat zij [appellante] actief begeleidt en zo nodig prikkelende maatregelen neemt om [appellante] te bewegen te re-integreren.
Anderzijds raakten partijen na een aanloop van misverstanden in oktober en november 2022 vanaf het mede door de niet-professionele opstelling van Innoforte niet goed verlopen gesprek op 17 november 2022 verzeild in een arbeidsconflict dat gekenmerkt werd door discussie en strijd. Ook (de gemachtigde van) [appellante] heeft daaraan een bijdrage geleverd, onder meer door de aansprakelijkstelling van Innoforte en – op een later moment – van de door Innoforte ingeschakelde arbodienst en bedrijfsarts.
Een belangrijk element in de discussie is dat [appellante] eerst onderzoek van haar klacht door middel van een onafhankelijk onderzoek(-steam) wenste voordat wat haar betreft sprake kon zijn van overleg over (verdere) re-integratie. Dit is voor [appellante] een breekpunt gebleken en toen Innoforte niet bewilligde in een onafhankelijk onderzoek heeft [appellante] de afweging gemaakt dat het voor haar gezondheid beter was om te koersen op exit-mediation. Het hof neemt waar dat nadien de re-integratie in het teken van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gestaan, waarbij [appellante] Innoforte voortdurend aansprakelijk heeft gehouden voor de (medische en financiële) gevolgen daarvan.

3.11

Beide partijen hebben dus hun aandeel gehad in de verstoring, daarop wordt hierna in chronologische volgorde verder ingegaan.

3.12

[appellante] verwijt Innoforte dat zij overbelast is geraakt omdat zij op 27 en 28 oktober 2022 onder druk van haar teamleidster meer moest werken dan door de bedrijfsarts op 27 september 2022 geadviseerd. [appellante] verwijt Innoforte daarbij dat de teamleidster niet heeft ingegrepen toen [appellante] haar voorstel voor de diensten en OR-werkzaamheden deed. De kantonrechter heeft in 4.4.1 van de beschikking overwogen dat het [appellante] zelf is geweest die om de diensten heeft verzocht, dat niet is komen vast te staan dat daarbij sprake is geweest van door Innoforte uitgeoefende druk en dat [appellante] niet heeft gemeld bij Innoforte dat zij zich toegenomen arbeidsongeschikt achtte. Het verwijt dat [appellante] de teamleidster maakt, is niet terecht. Op de zitting bij het hof heeft [appellante] over haar voorstel gezegd dat ze wilde kijken hoever ze kon komen en dat ze daarom heeft voorgesteld om die donderdag haar ochtenddienst te verplaatsen naar een avonddienst die aansloot op de OR-werkzaamheden. De dienst was niet op een dag dat [appellante] een behandeling had en in zoverre in lijn met het toen aan de orde zijnde advies van de bedrijfsarts. Dat de teamleidster had moeten ingrijpen waar [appellante] zelf het signaal afgaf dat ze wilde kijken hoe ver ze kon komen en dat het daarom Innoforte ernstig te verwijten is dat [appellante] op dat moment overbelast is geraakt, kan niet worden geconcludeerd.

3.13

Evenmin kan dat worden geconcludeerd over het gedrag van Innoforte direct hierna. [appellante] heeft in die periode, waarin zij was begonnen met haar behandeling, gemerkt dat zij niet meer goed in staat was om alles te overzien. Zij wilde daarom eerst een consult met de bedrijfsarts en op basis van diens advies een herzien plan van aanpak. Om die reden heeft [appellante] een op 31 oktober 2022 gepland gesprek met Innoforte afgezegd. Het hof is net als de kantonrechter in 4.4.2. van de beschikking van oordeel dat Innoforte gelet op de door [appellante] afgegeven signalen op 31 oktober en (herhaald) op 1 november 2022 dat zij niet goed in staat was om alles te overzien, verwijtbaar heeft gehandeld door in eerste instantie vast te willen houden aan het voeren van een gesprek en [appellante] daarvoor uit te nodigen op 3 november 2022. Bij die uitnodiging heeft Innoforte aan [appellante] toen meegedeeld dat [appellante] verplicht is samen met Innoforte afspraken te maken over verzuim en re-integratie en dat de geplande afspraak op grond van de Wet verbetering Poortwachter niet afgezegd zou kunnen worden. Na bezwaar door de gemachtigde van [appellante] heeft Innoforte niet vastgehouden aan een gesprek op 3 november 2022 maar het advies van de bedrijfsarts bevestigd en heeft aangegeven nader advies van de bedrijfsarts en een voorstel van [appellante] voor een plan van aanpak af te wachten. In zoverre heeft Innoforte haar verwijtbare opstelling direct gecorrigeerd.

3.14

Het hof neemt waar dat in deze periode dus enerzijds [appellante] , wier behandeling was aangevangen, zich minder belastbaar achtte dan de bedrijfsarts eerder had geadviseerd en anderzijds Innoforte in gesprek wilde komen en blijven met [appellante] over (onduidelijkheden in de werkafspraken over) haar re-integratie. Beide partijen hebben elkaar over en weer niet steeds begrepen daarin. De bedrijfsarts heeft op 8 november 2022 een gesprek over eventuele werkgerelateerde problematiek tussen [appellante] , haar gemachtigde en de casemanager van Innoforte, [de teamleidster] , geadviseerd (2.11. van de beschikking).

3.15

Beide partijen zijn het er over eens dat het daarvoor bestemde gesprek op 17 november 2022 niet goed is verlopen. Nadat de teamleidster is aangeschoven in dit gesprek is zij uiteindelijk boos weggelopen met – kort gezegd – de mededeling dat [appellante] niet meer op haar afdeling zou kunnen re-integreren. Terecht heeft de kantonrechter overwogen dat de teamleidster daarmee haar boekje te buiten is gegaan en dat Innoforte de arbeidsverhouding toen onnodig op scherp heeft gesteld (zie overweging 4.4.4. van de beschikking). Innoforte heeft dit zelf ook direct onderkend en getracht om nader in gesprek te komen met [appellante] en haar gemachtigde met het doel alle knelpunten en gevoelens die daaruit zijn ontstaan te delen en afspraken te maken die het herstel van [appellante] bevorderen. Het hof neemt waar dat (ook) de door [appellante] terecht verlangde excuses voor de gedragingen van de teamleidster in zo’n gesprek aan de orde hadden kunnen komen.

3.16

Dat het niet is gekomen tot zo’n gesprek ligt (ook) in de invloedssfeer van [appellante] . Toegegeven kan worden dat Innoforte niet direct heeft gehandeld door een nieuw gesprek te plannen en [appellante] daarvoor uit te nodigen. Tegelijk heeft (de gemachtigde van) [appellante] Innoforte enkele dagen na het gesprek aansprakelijk gesteld voor de mentale terugval en is HR adviseur [de HR-adviseur] op 28 november 2022 onder druk gezet met een aanvaardbare oplossing te komen, omdat anders zou worden ge-escaleerd ‘naar de hogere echelons binnen (…) Innoforte’. Na een bezoek van [appellante] op 13 december 2022 heeft de bedrijfsarts op diezelfde dag mediation geadviseerd. In plaats van het overleg met Innoforte daarover te zoeken heeft [appellante] de dag na dat advies een klacht ingediend bij het bestuur van Innoforte in verband met een door haar ervaren sociaal onveilige werksituatie en is zij zich nadien via haar gemachtigde onverzettelijk op het standpunt blijven stellen dat eerst een onafhankelijk onderzoek naar die klacht diende plaats te vinden voordat het klaren van het arbeidsconflict en de verdere re-integratie aan de orde konden komen. Hoewel het [appellante] vrij staat om een dergelijke klacht in te dienen heeft zij op haar beurt met de timing daarvan (en de voorafgaande stappen) de verstoring in de arbeidsverhouding in stand gehouden, terwijl de-escalatie van de situatie nu juist geboden was.

3.17

[appellante] heeft op de zitting bij het hof toegelicht dat de reden voor deze opstelling is geweest dat zij niet in een mediation over de verstoorde arbeidsverhouding alsnog een welles-nietes-discussie (naar het hof begrijpt: over haar functioneren) zou krijgen. Gelet op het verloop van het gesprek op 17 november 2022 en hoe [appellante] , die op dat moment (mentaal) kwetsbaar was, dat gesprek blijkens de aansprakelijkstelling van 21 november 2022 heeft ervaren, kan het hof zich bij deze opstelling iets voorstellen. Dat neemt niet weg dat daardoor geen opvolging is gegeven aan het advies van de bedrijfsarts van 13 december 2022 en het door de bedrijfsarts aangeraden en op zichzelf nuttige instrument van mediation niet is ingezet ten behoeve van herstel van de arbeidsverhoudingen. Dat ook Innoforte evenwel onderkende dat de situatie precair was, gelet op de kwetsbaarheid van [appellante] , blijkt uit haar instemming met het op 6 december 2022 neergelegde voorstel van de gemachtigde van [appellante] om haar re-integratieactiviteiten op de afdeling op te schorten tot begin januari 2023. Van verwijtbaarheid in de zin van de e-grond aan de zijde van [appellante] is in het licht van deze omstandigheden geen sprake. Evenmin is sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Innoforte.

3.18

Voor zover [appellante] vervolgens Innoforte verwijt dat de opvolgend casemanager niets van zich heeft laten horen en Innoforte daardoor onvoldoende heeft gedaan voor de re-integratie van [appellante] , volgt het hof [appellante] hierin niet. De bedrijfsarts heeft op 13 december 2022 [appellante] volledig arbeidsongeschikt geacht voor haar eigen werk en geadviseerd om vanaf januari 2023 mediation in te zetten om te bezien hoe werkgever en werknemer tot elkaar kunnen komen. Tot januari 2023 waren de re-integratieactiviteiten van [appellante] met instemming van Innoforte opgeschort zoals hiervoor al is vermeld. In januari 2023 is namens [appellante] meegedeeld dat eerst het onafhankelijk onderzoek moest worden uitgevoerd voordat over re-integratie kon worden gesproken. Nadat het bestuur van Innoforte bij brief van 2 februari 2023 had meegedeeld dat in plaats van het door [appellante] verzochte onderzoek een interne adviescommissie zou worden ingesteld, heeft de gemachtigde van [appellante] bij brief van 7 februari 2023 meegedeeld dat zij voor haar eigen gezondheid kiest en verzocht om een exit-mediation. In die omstandigheden was er geen rol weggelegd voor de opvolgend casemanager om [appellante] actief te begeleiden en de re-integratie van [appellante] te bevorderen ook al had het bestuur van Innoforte inmiddels op 20 januari 2023 bevestigd dat van een verbod om te re-integreren op de eigen afdeling geen sprake (meer) was. [appellante] kan Innoforte dan ook geen verwijt maken, laat staan een ernstig verwijt, over de inzet van de opvolgend casemanager.

3.19

Toen [appellante] om haar moverende redenen begin februari 2023 verzocht om een exit-mediation heeft Innoforte in eerste instantie voorgesteld om, nu beide partijen werden bijgestaan door een gemachtigde, in onderling overleg tot een afwikkeling van het dienstverband te komen. Er is niets verwijtbaars aan zo’n (onverplicht) voorstel terwijl het vervolgens [appellante] vrij staat om niet in te gaan op dat voorstel en, gelet op de gespannenheid in de arbeidsrelatie, vast te houden aan haar verzoek om een dergelijk traject via mediation te bewandelen zoals door de bedrijfsarts op 13 december 2022 geadviseerd. Daarvan kan Innoforte [appellante] geen verwijt maken, ook al had de bedrijfsarts van een nieuwe arbodienst (Kwiek) op 21 februari 2023 geadviseerd om de conflictsituatie zo spoedig mogelijk af te ronden ‘op enige manier’. Daaronder kan immers ook worden begrepen: door middel van mediation. Op enig moment heeft Innoforte daar ook mee ingestemd. De vervolgens ingezette mediation, waarbij de laatste sessie op 5 juli 2023 heeft plaatsgevonden heeft niet tot resultaat geleid.

3.20

Vervolgens heeft [appellante] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over de re-integratie-inspanningen van Innoforte in verband met haar voornemen om aan de rechter ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen. Ook de arts van de arbodienst (die werkte onder supervisie van een bedrijfsarts) heeft op 21 augustus 2023 bericht dat [appellante] en haar belangenbehartiger voornemens zijn binnenkort de werksituatie voor te leggen aan een rechtbank. De bedrijfsarts bericht voorts dat [appellante] op medische gronden geen enkele (werk)druk mag ondervinden maar wel geacht wordt gespreksvaardig te zijn in contact met werkgever, of zich te laten vertegenwoordigen. Dit advies en telefonisch contact daarover tussen de arts van de arbodienst en Innoforte is voor laatstgenoemde aanleiding geweest om [appellante] bij brief van 29 augustus 2023 uit te nodigen voor het drinken van een kop koffie en bijpraten. De gemachtigde van [appellante] heeft het in zijn reactie bij brief van 30 augustus 2023 ‘zeer onverstandig’ genoemd dat Innoforte rechtstreeks contact heeft opgenomen met [appellante] en het verzoek om koffie te drinken ‘onoprecht’ genoemd omdat nog steeds sprake is van een zeer onveilige werksituatie waarbij [appellante] door ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Innoforte volledig is uitgevallen. Verder heeft de gemachtigde bericht dat er een gewijzigd advies zal worden opgesteld door de bedrijfsarts en een verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst aangekondigd zodra het deskundigenoordeel UWV beschikbaar is.

3.21

Dat (de gemachtigde van) [appellante] de uitnodiging van Innoforte ‘zeer onverstandig’ en ‘onoprecht’ heeft gevonden neemt niet weg dat de uitnodiging op dat moment niet in strijd was met het advies van de arts van de arbodienst. Een werkgever moet daarop af kunnen gaan en Innoforte heeft hierdoor dan ook niet verwijtbaar gehandeld daar waar ook zij de verplichting heeft om zich in te spannen voor de re-integratie van [appellante] nu de mediation niet had geleid tot een einde van het dienstverband of enige andere oplossing. Het gewijzigde advies is pas na de uitnodiging, op 30 augustus 2023 uitgebracht en vermeldt dat in tegenstelling tot het eerdere advies [appellante] niet in staat is rechtstreeks contact te hebben met de werkgever, de aanvraag voor een rechtszaak zal worden ingediend na ontvangst van het deskundigenoordeel en dat re-integratie bij de huidige werkgever niet meer haalbaar wordt geacht. Innoforte heeft na dit gewijzigde advies van de bedrijfsarts bericht dat een volgend consult bij de bedrijfsarts is gepland op 22 september 2023 en dat Innoforte het oordeel en de adviezen van de bedrijfsarts alsdan zal afwachten. Innoforte heeft dus een pas op de plaats gemaakt.

3.22

Het verwijt dat de gemachtigde van [appellante] Innoforte maakt in zijn e-mail van 4 september 2023, dat Innoforte al vanaf oktober 2022 adviezen van de bedrijfsarts negeert waardoor [appellante] werd overvraagd tijdens haar re-integratie en is uitgevallen en dat daarover nooit is gesproken (zie 2.37. van de beschikking) is, zoals ook blijkt uit deze directe pas op de plaats van Innoforte na het gewijzigde advies van de bedrijfsarts, niet in overeenstemming met de feiten en doet geen recht aan de pogingen van Innoforte om, na haar verwijtbare gedrag in het gesprek op 17 november 2022, weer in gesprek te komen met [appellante] met inachtneming van haar (on)belastbaarheid. In de e-mail van 4 september 2023 wordt ook bericht dat voor [appellante] geen andere weg meer open ligt dan een gang naar de rechtbank. Het hof leest hierin dat, voor zover [appellante] daarover nog twijfelde, zij op dat moment de beslissing heeft genomen om zonder meer een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechtbank in te dienen. Voor zover [appellante] bedoeld heeft te stellen dat deze gang uitsluitend ernstig te verwijten valt aan Innoforte, volgt het hof haar niet in die stelling. Zoals uit wat hiervoor is overwogen volgt, hebben beide partijen hun aandeel gehad in de verstoring en het voortduren daarvan.

3.23

Na indiening van het initiële verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door [appellante] is het niet meer gekomen tot een (fysiek) consult bij een bedrijfsarts. Dat heeft ermee te maken dat discussie bestond of [appellante] wel of niet medisch in staat was om te reizen naar een consult in De Meern. Het is het hof niet gebleken dat de bedrijfsarts aan de hand van door [appellante] aangereikte medische informatie heeft kunnen beoordelen of [appellante] medisch gezien nu wel of niet in staat was om naar De Meern te reizen voor een consult bij de bedrijfsarts. Het hof kan daarom niet beoordelen of [appellante] zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Wel acht het hof de omstandigheid dat [appellante] inmiddels een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst had ingediend een relevante omstandigheid in dit verband. In het licht van dat verzoek en het voortdurende arbeidsconflict is het immers de vraag hoe reëel het nog was dat het tot enige re-integratieactiviteit (in eigen of in aangepast werk) zou komen. Dit handelen van de gemachtigde van [appellante] valt haar niet te verwijten op de manier zoals dat in de e-grond is bedoeld.

3.24

Dat Innoforte in eerste instantie een loonopschorting heeft aangekondigd toen het niet tot een consult bij de bedrijfsarts kwam, valt te verklaren vanuit haar verplichting als werkgever om zich (net als [appellante] ) in te spannen voor haar re-integratie en daartoe desnoods prikkelende maatregelen te nemen. Dat is op zichzelf niet verwijtbaar aan Innoforte. Door deze loonopschorting ongedaan te maken heeft Innoforte bewilligd in (één van) de eis(en) van [appellante] om zich te onthouden van re-integratie-activiteiten. Dat was gegeven de in de overweging hiervoor geschetste omstandigheden passend, maar dat betekent niet dat Innoforte van de aanvankelijke loonopschorting een verwijt valt te maken. Er was Innoforte immers niet gebleken dat [appellante] medisch gezien niet in staat was om naar De Meern te reizen en daarom diende Innoforte vanuit haar verplichtingen als werkgever haar, ervan uitgaande dat dit wel mogelijk was, door maatregelen te bewegen een bezoek aan de bedrijfsarts af te leggen.

3.25

Voor zover [appellante] het in haar ogen onrechtmatige handelen van de bedrijfsarts bedoeld heeft mede ten grondslag te leggen aan de door haar gestelde ernstige verwijtbaarheid van Innoforte volgt het hof dit niet. [appellante] heeft nagelaten te onderbouwen waarom het handelen van de bedrijfsarts en de arts van de arbodienst die onder supervisie van de bedrijfsarts stond als ernstig verwijtbaar is toe te rekenen aan Innoforte. Om die reden gaat het hof hieraan voorbij.

3.26

Tot slot betrekt het hof in zijn oordeel de omstandigheid dat [appellante] was uitgevallen wegens ziekte en gedurende de hiervoor beschreven periode kwetsbaar was. Zij heeft aanleiding gezien de door haar aangevangen behandelingen te onderbreken. In de waardering van het handelen van [appellante] houdt het hof rekening met die kwetsbare positie. Maar anders dan door [appellante] is gesteld, is voor het hof niet vast komen te staan dat de (in ernst toegenomen) medische situatie van [appellante] exclusief het gevolg is van het door haar aan Innoforte verweten handelen. Vast staat immers dat al voor de verstoring in de arbeidsverhouding sprake was van deze medisch kwetsbare situatie die aanleiding gaf voor een behandeling. [appellante] heeft ook onvoldoende gesteld over een causaal verband tussen de onderbreking van haar behandeling en haar huidige (naar zeggen van [appellante] verslechterde) gezondheidssituatie enerzijds en het door haar aan Innoforte verweten handelen en nalaten anderzijds.
De slotsom wat betreft de grond voor ontbinding en de billijke vergoeding

3.27

Alles in onderlinge samenhang overziend constateert het hof dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding waarin beide partijen hun aandeel hebben gehad. Die verstoring is zodanig ernstig en duurzaam dat van Innoforte niet verlangd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt verder dat van verwijtbaarheid aan de zijde van [appellante] in de zin van de e-grond geen sprake is. Dit betekent dat er geen voldragen e-grond is maar wel een voldragen g-grond die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Op basis van het voorgaande hoeven de deskundigenoordelen van het UWV en de totstandkoming daarvan geen verdere bespreking omdat dat het hof, zelfstandig oordelend, niet tot een andere uitkomst zal leiden. Dit betekent dat de beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd onder verbetering van gronden.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt ook dat van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Innoforte geen sprake is. Die hoge drempel is niet gehaald. Dit brengt met zich dat Innoforte geen billijke vergoeding verschuldigd is aan [appellante] .
De (grondslagen van de) overige verzoeken

3.28

[appellante] heeft in hoger beroep diverse verzoeken gedaan. Onder meer heeft zij verzoeken gedaan die samenhangen met de door haar verzochte ontbinding en met de daardoor beëindigde arbeidsovereenkomst. Omdat [appellante] haar initiële verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingetrokken, zal het hof gelet daarop [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in deze verzoeken. Dit betreft diverse verklaringen voor recht over ernstige verwijtbaarheid van Innoforte, schending van re-integratieverplichtingen door Innoforte en aantasting in haar persoon en imago door Innoforte die [appellante] heeft gedaan onder a) in het petitum van het beroepschrift. Het hof legt het petitum van het beroepschrift zo uit dat de onder b) genoemde verzoeken van [appellante] eveneens samenhangen met haar initiële verzoek. Onder d) formuleert zij immers - ten aanzien van en in aanvulling op het tegenverzoek van Innoforte - gelijkluidende verzoeken als onder b), onder de voorwaarde dat de bedragen onder d) al niet ‘in het hoofdgeding aan appellante worden toegewezen’, waarmee zij blijkbaar bedoelt dat de verzoeken onder b) horen bij haar initiële verzoek. Door de intrekking van het initiële verzoek zal het hof [appellante] ook in de verzoeken onder b) niet-ontvankelijk verklaren, met uitzondering van het verzoek onder b) 3. en b) 6. die ook zonder de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zelfstandige betekenis hebben. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de intrekkingsbevoegdheid zich niet tot deze twee verzoeken uitstrekt (zie 4.20 van de beschikking).

3.29

Onder c) in het petitum van het beroepschrift heeft [appellante] verzocht om een verklaring voor recht dat – samengevat – het verzoek van Innoforte tot ontbinding op basis van de e-grond ten onrechte is toegewezen. Het hof zal de beschikking bekrachtigen onder verbetering van gronden, namelijk dat de grond voor ontbinding is gelegen in een g-grond en niet in een e-grond. Door die bekrachtiging onder verbetering van gronden is het belang aan dit verzoek ontvallen. Het wordt daarom afgewezen.

3.30

[appellante] heeft haar verzoek tot betaling van de transitievergoeding gedaan onder d) 1. in het petitum van het beroepschrift ingetrokken.

3.31

Onder d) 2. in het petitum van het beroepschrift heeft [appellante] verzocht om een billijke vergoeding. Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, waaronder begrepen schending van re-integratieverplichtingen aan de zijde van Innoforte ontvalt daarmee de grondslag aan de door [appellante] in hoger beroep verzochte billijke vergoeding. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

3.32

Onder b) 3. en d) 3. in het petitum van het beroepschrift heeft [appellante] verzocht om een materiële schadevergoeding van € 1.802,99 netto voor kosten van psychologische behandeling. Net als de kantonrechter oordeelt het hof in het licht van wat hiervoor allemaal is overwogen, dat [appellante] ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat door toedoen van Innoforte de behandelingen van [appellante] in het najaar van 2022 zijn gestopt en het effect daarvan teniet is gegaan. Het hof verwijst verder naar 4.11. van de beschikking. Dit betekent dat er geen grond is om Innoforte te veroordelen tot betaling van de kosten van de psychologische behandeling. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.33

Onder d) 4. in het petitum van het beroepschrift heeft [appellante] in het kader van de eindafrekening verzocht om nabetaling van de posten loon over de niet-genoten vakantiedagen, compensatie-uren en bijzonder verlof inclusief vakantietoeslag daarover, vakantietoeslag over de periode juni 2023 tot en met maart 2024 en een deel van de eindejaarsuitkering over 2023/2024. Innoforte heeft die posten in haar verweerschrift gemotiveerd weersproken, aangevoerd dat haar administratie leidend dient te zijn en zij na uitbetaling op grond van de eindafrekening niets meer is verschuldigd ten aanzien van die posten. [appellante] heeft de posten daarna niet nader onderbouwd. Althans kan de onder verwijzing naar een uitspraak met vindplaats ECLI:HR:2023:1603 in de spreekaantekeningen ingenomen blote stelling dat Innoforte op incorrecte wijze vakantie-uren heeft afgeschreven zonder overeenstemming daarover met [appellante] niet dienen als nadere concrete onderbouwing van de door haar gestelde posten en/of de betwisting van de administratie van Innoforte op dit punt. Het verzoek van [appellante] wordt daarom afgewezen.

3.34

Door afwijzing van alle hiervoor genoemde verzoeken dient ook het verzoek onder d) 5. betreffende het verstrekken van een bruto/netto specificatie in verband met die verzoeken te worden afgewezen.

3.35

Tot slot zal ook het in b) 6. gedane verzoek om publicatie van een rectificatie in het personeelsblad van Innoforte en op haar Intranet worden afgewezen. Uit wat hiervoor is overwogen is van de door [appellante] daarvoor gestelde grondslag bestaande in de ernstig verwijtbare wijze waarop [appellante] door Innoforte is behandeld (slecht werkgeverschap) immers niet gebleken.


De conclusie

3.36

Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat aan bewijslevering niet meer wordt toegekomen. Het hoger beroep slaagt wat betreft de aan de ontbinding ten grondslag gelegde grond maar voor het overige niet. Er is geen aanleiding om in hoger beroep te beslissen tot een andere proceskostenveroordeling in eerste aanleg nu deze ziet op de overige verzoeken van [appellante] die niet onder de intrekkingsbevoegdheid vallen. In hoger beroep moet iedere partij de eigen proceskosten dragen.

4 De beslissing

Het hof:

  1. verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar verzoeken als gedaan onder a) en b) in het petitum van het beroepschrift;

  2. bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen van 19 januari 2024;

  3. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt;

  4. wijst af wat verder is verzocht.

Deze beschikking is gewezen door mrs. G.A. Diebels, C. Hoogland en H.M.J. van den Hurk, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.

1 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2024:2337

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.