De rechtbank heeft na mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013, bij beschikking van 6 februari 2013 (verkort samengevat) de navolgende beslissing gegeven.
Tussen partijen is niet geschil dat een dispuut over de causaliteitsvraag op zich een deelgeschil betreft. [verweerder] is ontvankelijk in zijn verzoek. Ofschoon duidelijk is dat nog de nodige stappen moeten worden gezet, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Met een oordeel over het causaal verband kan de ontstane impasse tussen partijen in beginsel worden doorbroken. Dat dit wellicht niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Van belang is immers dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, hetgeen hier naar het oordeel van de rechtbank het geval is.
De rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden bij de huidige stand van zaken niet vaststellen dat de klachten van [verweerder] in causaal verband staan tot het ongeval. De in het petitum verzochte verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat afwijzing van dit verzoek als zodanig niet in de weg aan het begroten van de kosten op de voet van art. 1019aa Rv. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen of op nihil begroot moeten worden, moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex art. 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig.
Gezien de tekortschietende onderbouwing van het verzoek acht de rechtbank het aantal aan de zaak bestede uren te hoog. Daarbij heeft zij tevens in aanmerking genomen dat, gelet op de beperkte omvang en complexiteit van de onderhavige zaak, bezien in samenhang met de ervaring en het specialisme van mr. Aantjes, een uurtarief van € 280,- (exclusief kantoorkosten en BTW) haar als bovenmatig voorkomt. De rechtbank heeft de kosten al met al naar redelijkheid begroot op € 3.000,-, waaronder begrepen het door [verweerder] betaalde griffierecht van € 267,-.
Nu Allianz aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, heeft de rechtbank Allianz tevens in de voornoemde kosten veroordeeld. Omdat tegen de beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van art. 1019bb Rv. geen hogere voorziening openstaat, heeft zij de door [verweerder] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring afgewezen.