Inkomstenbelasting. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 t/m 2009 niet voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht zoals opgenomen in de Awr. In geschil is of de inspecteur terecht van de aangifte is afgeweken.
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) van 6 september 2012, nr. AWB 12/1206, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.136 (de aanslag).
1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard,
de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend.
2.2. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. De griffier heeft een afschrift aan de Inspecteur doorgezonden.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
21 augustus 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de hoger beroepen van belanghebbende met de kenmerken BK-12/00767, BK-12/00867, BK-12/00868, BK-12/00869.
Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Belanghebbende en de Inspecteur hebben elk na de zitting een brief naar het Hof gestuurd waarvan een afschrift naar de wederpartij is verzonden.
Vaststaande feiten
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 2 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
” 1. Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak waarvan de activiteiten bestaan uit het plaatsen en repareren van en het verrichten van onderhoud aan houten vloeren en laminaatvloeren.
2.
Eiser heeft, na hiertoe te zijn aangemaand, op 30 maart 2011 aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 2.260. In 2010 heeft bij eiser een controle plaatsgevonden voor de jaren 2005 tot en met 2008. Naar aanleiding van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 wordt in 2011 door verweerder in samenspraak met eiser, eisers administratie gereconstrueerd. Op 9 november 2011 wordt als gevolg van de reconstructie het inkomen uit werk en woning bepaald op € 34.136. Na hiertegen door eiser gemaakt bezwaar, heeft verweerder de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.”
3.2.
Voorts zijn in hoger beroep nog de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan.
3.2.1.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 tot en met 2009 niet voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht zoals opgenomen in de Algemene wet rijksbelastingen.
3.2.2.
In het verslag van het onderzoek van 16 juni 2011 dat de heer [A], medewerker van de Belastingdienst in verband met de hiervoor vermelde reconstructie van de administratie van belanghebbende heeft opgesteld is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
” 4.3. Resultatenrekening
Geconstateerd is dat in de door bel.pl. samengestelde resultatenrekeningen diverse tel- en overnamefouten zijn gemaakt.
Omdat ook in de recapitulatiestaten diverse tekortkomingen zijn geconstateerd is aan de hand van de aanwezige bescheiden een nieuwe opstelling gemaakt van de ontvangsten en uitgaven met het volgende resultaat.
2005
2006
2007
2008
2009
omzet
€ 31.848
€ 34.810
€ 42.732
€ 59.161
€ 62.494
inkoop
€ 2.730
€ 5.344
€ 5.478
€ 13.309
€ 9.860
bruto winst
€ 29.116
€ 29.467
€ 37.253
€ 45.852
€ 52.634
kosten
autokosten
€ 1.405
€ 851
€ 3.762
€ 3.615
€ 2.419
wegenbelasting
€ 352
€ 352
€360
€ 392
€ 400
kantoorkosten
€ 613
€ 1.567
€ 346
€ 562
€ 1.366
reclamekosten
€ 884
€ 919
€ 2.040
€ 2.854
€ 1.741
telefoonkosten
€ 1.210
€ 1.031
€ 916
€ 693
€ 1.480
verzekeringen
€ 939
€ 218
€ 0
€ 0
€ 0
rentelasten
€ 110
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
overige kosten schuur
€ 903
afschrijving
auto-[kenteken]
€ 1.938
€ 1.938
€ 1.938
€ 1.938
€ 1.938
Inventaris/gereedschap
€ 1.018
€ 1.018
€ 1.018
€ 1.018
€ 1.018
totaal kosten
€ 8.469
€ 7.895
€ 11.283
€ 11.073
€ 7.406
(…)
Belastbare winst box 1
€ 14.224
€ 14.764
€ 17.149
€ 25.030
€ 34.136
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of de Inspecteur terecht van de aangifte is afgeweken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe – zakelijk weergegeven – aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met telefoonkosten, autoverzekeringskosten, huisvestingskosten, energiekosten en (rente)kosten op MKB leningen. Ten aanzien van de rentekosten op MKB leningen stelt belanghebbende onder meer dat de door hem in het jaar 2008 gekochte camper die in het jaar 2009 weer is verkocht tot zijn ondernemingsvermogen behoorde. Hierdoor zijn de voor de aanschaf daarvan belopen (rente) kosten aftrekbaar.
Belanghebbende legt heeft voorts een aantal (inkoop) facturen overgelegd die tezamen een bedrag vertegenwoordigen van € 19.209 voor de jaren 2007 tot en met 2009. Hij stelt dat dit bedrag niet als bedrijfskosten bij de winstberekening is meegenomen.
4.2. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en heeft daartoe ondermeer gesteld dat behalve voor financieringskosten ten bedrage van € 52,30 (zie pleitnota), door belanghebbende geen bewijs is bijgebracht
4.3. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken en hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning tot een nader te bepalen bedrag.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.
De rechtbank heeft in haar uitspraak, voor zover thans nog van belang, het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
” 5. De rechtbank stelt voorop dat de wet als zodanig geen sanctie kent bij overschrijding door verweerder van de wettelijke uitspraaktermijn. Wel biedt de wet aan eiser in een dergelijk geval de mogelijkheid om na ingebrekestelling een dwangsom te vorderen en de mogelijkheid van rechtstreeks beroep. Beide mogelijkheden zijn in het onderhavige geval niet benut. De grief op dit punt van eiser dient derhalve zonder gevolg te blijven.
6.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. Verweerder is aan dit verzoek voorbij gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft geen van de in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht vermelde situaties zich voorgedaan en was verweerder gehouden eiser te horen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is sprake van schending van de hoorplicht, hetgeen de rechtbank aanleiding geeft de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Eiser heeft niet verzocht om terugverwijzing en nu in 2011 bij het reconstrueren van de administratie uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen eiser en verweerder en eiser ter zitting zijn standpunten heeft kunnen toelichten, is niet gebleken dat eiser door de schending van de hoorplicht in zijn belang is geschaad. De rechtbank zal derhalve zelf in de zaak voorzien.
7.
Aangaande de kosten overweegt de rechtbank dat het – bij betwisting door verweerder – op eisers weg ligt om aannemelijk te maken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet geslaagd in deze op hem rustende bewijslast. De enkele stelling van eiser dat hij kosten heeft gemaakt, is daartoe onvoldoende. Het gelijk is derhalve aan verweerder.
8.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen, wordt het beroep gegrond verklaard. Voorts zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Het Hof is van oordeel dat de bewijslast dat een hoger bedrag aan kosten in aanmerking moet worden genomen dan de Inspecteur heeft aanvaard, op belanghebbende rust. Belanghebbende heeft daartoe ondermeer bij nader stuk nog gegevens en bescheiden verstrekt. De Inspecteur heeft zich daarover schriftelijk en mondeling uitgelaten en zich daarbij op het standpunt gesteld dat ook in deze gegevens en bescheiden niets kan worden gevonden dat hem aanleiding geeft het belastbare inkomen uit werk en woning, meer in het bijzonder de winst uit onderneming, met een ander bedrag dan € 52,30 aan financieringskosten, te verlagen. In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
7.2. Het Hof heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat hij in zijn bewijsvoering tekortschiet en hem daarbij een termijn van veertien dagen geboden op een aantal nader omschreven kostensoorten, te weten betaalde rente en de kosten van een autoverzekering, alsnog aanvullend bewijs te leveren en deze gegevens door tussenkomst van de Inspecteur aan het Hof te zenden. Belanghebbende heeft dat niet gedaan en aan het Hof bij schrijven van 5 september 2013 gemeld daartoe niet de tijd te hebben kunnen vrijmaken en deze exercitie wat betreft de rente niet zinvol te achten. Hij heeft daarbij overigens te kennen gegeven in zijn standpunten te persisteren. De Inspecteur heeft bij schrijven aan het Hof eveneens gemeld geen andere gegevens van belanghebbende te hebben ontvangen en heeft ook volhard in het eigen standpunt.
7.3. Nu belanghebbende ook van deze extra mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt en het Hof ook ambtshalve oordelend in de overgelegde bescheiden, de daarop gegeven toelichting en hetgeen zich overigens in het dossier bevindt, geen aanleiding heeft gevonden om de aanslag te verminderen, moet worden beslist als hier is vermeld. Het Hof komt tot het oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en het Hof maakt dat oordeel en de gronden waarop dat rust dan ook – aangevuld als hierboven weergegeven – tot de zijne.
7.4. Het Hof merkt nog op dat de problemen met de administratie voortvloeiend uit een niet functionerende personal computer in de risicosfeer van belanghebbende liggen en de gevolgen daarvan voor zijn rekening blijven. Het Hof concludeert op basis van de gedingstukken dat de Inspecteur belanghebbende ruim voldoende tijd en mogelijkheden heeft geboden om de administratie op orde te brengen maar dat dit niet is gelukt. Daartoe volstaat het Hof met een verwijzing naar het rapport van het ingestelde boekenonderzoek van januari 2010, van de heer [B], medewerker van de Belastingdienst. Ook nadien (zie 3.2.1) is de Belastingdienst behulpzaam geweest om de beschikbare gegevens te ordenen en op basis daarvan de winst uit onderneming vast te stellen en deze te benutten voor een juiste inkomensvaststelling.
7.5. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Hof:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 34.083; en
-
gelast de Inspecteur het betaalde griffierecht van € 115 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.A.J Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 4 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: