6.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
” 2.4.1. Eiser was op 1 januari 2011 eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning met een berging en dakkapel.
De woning heeft een inhoud van 262 m³ en een perceeloppervlakte van 169 m².
Het bouwjaar van de woning is circa 1900.
2.4.2. De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/1994, 22 885, nr. 36, blz. 44).
De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op verweerder.
2.4.3. Verweerder heeft, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens in beroep naar voren heeft gebracht, aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de woning correct heeft vastgesteld.
2.4.4. Volgens taxateur [A] zijn de in haar taxatierapport opgenomen vergelijkingsobjecten gelet op onder meer inhoud, oppervlakte, bouwjaar, kwaliteit en ligging, in zodanige mate vergelijkbaar met de woning van eiser dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten als uitgangspunt hebben kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning. Rekening houdend met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning in onder meer inhoud, perceeloppervlakte en type woning komt de taxateur tot een waarde voor de woning in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 2010 van € 171.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee dit taxatierapport is opgesteld, noch aan de concludentie ervan.
2.4.5. Wat eiser naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank niet van de onjuistheid van de door verweerder vastgestelde waarde kunnen overtuigen. Gelet op de systematiek van de Wet WOZ komt geen betekenis toe aan hetgeen eiser aanvoert ten aanzien van de indexering van de verkoopcijfers van de door eiser en verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten. Uit deze systematiek volgt immers dat de waarde van een object – zoals in het onderhavige geval de woning van eiser – voor ieder belastingtijdvak wordt bepaald aan de hand van rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopcijfers. Voor de door eiser gemaakt vergelijking in het licht van algemene stijgingspercentages laat de wet geen ruimte. Voorts kan eisers verwijzing naar de referentielijst van Calcasa en de daarop vermelde verkoopcijfers hem niet baten. Zoals ter zitting aan de orde is gekomen zijn in het kader van de onderhavige waardebepaling verkopen die binnen een jaar voorafgaand en na afloop van de waardepeildatum hebben plaatsgehad representatief voor de waarde van de woning op dat moment. Dit tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals een woning met een uniek karakter. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken. De verkoopcijfers waarop eiser zich beroept zijn gerealiseerd tussen het derde kwartaal van 2003 en het derde kwartaal van 2007 en derhalve te ver van de waardepeildatum. Reeds om deze reden kunnen deze dan ook niet gelden ter onderbouwing van eisers standpunt ten aanzien van de juiste waarde van zijn woning. Het taxatierapport dat eiser heeft overgelegd maakt eveneens gebruik van de voormelde vergelijkingsobjecten uit de referentielijst van Calcasa. Ook de overige door eisers taxateur gehanteerde verkoopcijfers zijn te ver van de waardepeildatum gerealiseerd. Dit taxatierapport biedt dan ook onvoldoende onderbouwing voor de door eiser voorgestane waarde.
2.5.
Nu ook anderszins geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vastgestelde waarde van € 171.000,- voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Het beroep is derhalve ongegrond.”