7.1. Ingevolge artikel 8.15, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) komt de belastingplichtige slechts in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkorting als hij een huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
7.2. De aangehaalde zinsnede is nagenoeg letterlijk overgenomen uit het in Hoofdstuk V (Tarief) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voorkomende artikel 55, vijfde lid, zoals dat gold tot 1 januari 2001. In het in hetzelfde hoofdstuk voorkomende artikel 56, betreffende de overdracht van de zogenoemde basisaftrek door ongehuwd samenlevenden, wordt het begrip gezamenlijke huishouding gehanteerd.
Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel blijkt dat de opsteller daarvan als belangrijkste criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding voor ogen stond de wijze waarop wordt voorzien in huisvesting en voeding. Ingeval meer personen gebruikmaken van een wooneenheid is slechts dan geen sprake van een gemeenschappelijke huishouding indien tussen de samenwoners een op zuiver zakelijke gronden stoelende betrekking bestaat, zoals die van het houden van kostgangers (MvA, Kamerstukken II 1983/84, 18 121, nr. 5, blz. 8).
Wetsystematisch bezien moet voor de interpretatie van de aangehaalde zinsnede, zoals die voorkwam in artikel 55, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, aansluiting worden gezocht bij hetgeen de wetgever voor ogen stond bij het begrip gezamenlijke huishouding in artikel 56 van die wet. Dat betekent dat voor de interpretatie van die zinsnede maatgevend is of de belastingplichtige zich bevindt in een zuiver zakelijke relatie.
Nu voor de nagenoeg gelijkluidende bepaling in artikel 8.15, eerste lid, letter c, van de Wet niet gebleken is van een afwijkend inzicht van de wetgever, is dezelfde interpretatie geboden.
7.3. Het voorgaande houdt in dat de vraag moet worden beantwoord of belanghebbende samen met zijn kind kostganger was. Alleen in geval van bevestigende beantwoording van die vraag voert belanghebbende slechts een huishouding met zijn kind en maakt hij geen deel uit van het huishouden dat zijn moeder voert en heeft hij recht op de alleenstaande ouderkorting.
7.4. Het is aan belanghebbende feiten te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij een zakelijke vergoeding heeft betaald voor huisvesting en voeding. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij behalve het maandelijks overgemaakte bedrag aan huur nog afzonderlijk bedragen heeft betaald voor voeding en bewassing en voor energiekosten. Hij heeft geen inzage verstrekt in de met zijn moeder gemaakte afspraken en, ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen overzicht van door hem betaalde kosten en betaalbewijzen overgelegd. Ook heeft hij geen andere feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan die betaling kan worden aangenomen.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op zuiver zakelijke wijze in huisvesting en voeding voorziet samen met zijn moeder.