voorheen statutair geheten Krediet Specialist Nederland B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
geïntimeerde,
hierna te noemen: KSN,
advocaat: mr. S. Lammers te Oosterhout.
1.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 15 respectievelijk 24 april 2009 van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter) in conventie en reconventie tussen partijen gewezen. Het hof Amsterdam, neven zittingsplaats Arnhem, heeft, na op 24 augustus 2010 gewezen tussenarrest, bij eindarrest van 29 maart 2011 het vonnis van de rechtbank (voor zover aan zijn oordeel onderworpen) wat de conventie betreft bekrachtigd en wat de reconventie aangaat [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaard. Vervolgens heeft [appellant] tegen dit arrest beroep in cassatie aangetekend. De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 maart 2012 genoemde arresten van 24 augustus 2010 en 29 maart 2011 vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
3.
Het gaat in deze zaak, zakelijk weergegeven, om het volgende: - KSN was een bedrijf dat zich bezig hield met de bemiddeling tussen particulieren enerzijds
en verzekeraars en banken anderzijds op het gebied van financiële dienstverlening. Om aan
het handelsverkeer deel te kunnen/mogen nemen, diende het bedrijf in het bezit te zijn van
een vergunning van de AFM. Voor het verkrijgen van een dergelijke vergunning diende
KSN te beschikken van een Assurantie B-diploma. Over een dergelijk diploma beschikte
KSN niet. KSN is met [appellant], die een vergunning als bedoeld wel had, in contact
gekomen. Partijen zijn vervolgens overeengekomen het Assurantie B-diploma van [appellant]
te gebruiken bij het aanvragen van een vergunning bij de AFM als hiervoor bedoeld. Voor
een dergelijke aanvraag op het diploma van [appellant], diende [appellant] (vanwege zijn
Assurantie B- diploma) ten tijde van die aanvraag, bij KSN in dienst te zijn.
- Partijen hebben op 19 november 2007 een overeenkomst ondertekend, waarin is
opgenomen dat [appellant] voor bepaalde tijd - een halfjaar - in dienst zal treden bij KSN in de
functie van assurantiemedewerker gedurende 36 uur per week, dit tegen een salaris van
€ 2.400,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. In een nadien, op
28 november 2007, opgestelde notariële akte zijn partijen onder meer overeengekomen dat
de werkgever de werknemer vanaf 20 november 2007 in dienst neemt, terwijl werkgever
verder onder meer verklaart dat werknemer een vergoeding ontvangt voor zijn diensten
[hof: het ter beschikking stellen van genoemd diploma]. Bedoelde vergoeding is naderhand
vastgesteld op € 750,-- (netto) per maand. - KSN heeft de gewenste vergunning van de AFM niet gekregen. - KSN heeft aanvankelijk [appellant] enkel, en dan nog slechts gedeeltelijk, de maandelijkse
vergoeding ad € 750,-- voldaan.
- In zijn e-mailbericht van 21 maart 2008 stelt [appellant] (onder meer) het volgende:
“In de afgelopen periode heb ik mijn papieren beschikbaar gesteld ten jullie dienste en blijf
dit ook doen (..) tot uiterlijk 20 mei 2008. Om mij goed moverende redenen zie ik verder af
van bemoeienissen met KSN. Bijgaand heb ik een afrekeningsoverzicht opgesteld conform
de gemaakte afspraken met elkaar. (…) Mijn besluit staat (…) overigens vast (...) dus
praten over een terugkeer zit er niet in (…). - In de bij die mail van 21 maart 2008 gevoegde afrekening heeft [appellant] het volgende
opgenomen:
“Conform notarieel contract d.d. 20-11-2007 tot en met 20-5-2008;
Ontvangen tot en met 21 maart 2008; 1500 euro
Nog te ontvangen tot en met 20-5-2002; 3000 euro
Min cursus beleggen A 1 x ; 130 euro
Plus helft verkeersboete ([…]) , 65 euro
Resteert ; 2935 euro”. - In reactie op genoemde mail heeft KSN aan [appellant] een bedrag van € 3.000,-- netto
voldaan. Andere betalingen zijn uitgebleven.
5.
Bij vonnis van 15 april 2009 heeft de kantonrechter (in conventie) geoordeeld dat er tussen partijen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden en wel van 20 november 2007 tot 20 mei 2008. Op die overeenkomst heeft de rechtbank (voor zover thans nog van belang) de loonvordering met inbegrip van de vakantiebijslag toegewezen over de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2008, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag en voor het overige de loonvordering afgewezen omdat [appellant], naar het oordeel van de kantonrechter, zijn arbeidskrachten voor die periode niet ter beschikking van KSN had gesteld. De gevorderde wettelijke verhoging alsmede het vakantiegeld over het (gebruteerde) bedrag ad € 750,-- per maand zijn door de kantonrechter eveneens afgewezen. (De reconventionele vordering heeft de kantonrechter verwezen naar de sector handels- en familierecht).
7.
Nadat [appellant] van de door het hof Amsterdam gewezen arrest in cassatie was gegaan, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 maart 2013 de arresten van genoemd hof gecasseerd, daarbij het volgende overwegende:
“Naar vaste rechtspraak worden de grenzen van het geschil in hoger beroep in beginsel bepaald door de appeldagvaarding en de memorie van grieven, en door een eventueel incidenteel beroep. Voor zover de geïntimeerde in het dictum van het vonnis van de eerste rechter in het gelijk is gesteld, behoeft hij de stellingen die hij in dit verband in eerste instantie had verdedigd, maar die door de eerste rechter buiten behandeling zijn gelaten of verworpen, niet opnieuw door een incidenteel appel aan het oordeel van de appelrechter te onderwerpen. De devolutieve werking van het appel, waardoor de proceseconomie wordt gediend, brengt immers mee dat, zodra een of meer grieven doel treffen en op zichzelf tot vernietiging van het bestreden vonnis moeten leiden, de niet prijsgegeven stellingen die de geïntimeerde in dit verband in eerste instantie heeft verdedigd alsnog, dan wel wederom moeten worden beoordeeld.
(…) De kantonrechter heeft het primaire verweer van KSN, dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, verworpen en geoordeeld dat in de periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Hij heeft echter het subsidiaire verweer van KSN, dat [appellant] zijn arbeidskracht niet ter beschikking van KSN had gesteld, gehonoreerd met betrekking tot twee perioden tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] deels toe- en deels afgewezen, waardoor het dictum van diens vonnis voor KSN een deels ongunstige en deels gunstige inhoud heeft.
(…)Doordat KSN geen incidenteel beroep heeft ingesteld - ook niet voorwaardelijk - tegen het vonnis van de kantonrechter voor zover daarbij de vordering van [appellant] is toegewezen, is dat vonnis in zoverre in kracht van gewijsde gegaan met als gevolg dat het oordeel van de kantonrechter, waarop die toewijzing berust, dat in de gehele periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008 tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, onherroepelijk werd en gezag van gewijsde verkreeg dat in een ander geding tussen de partijen zou kunnen worden ingeroepen (art. 236 Rv.).
In een zodanig geval kan met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige onherroepelijke rechterlijke uitspraken, niet worden aanvaard dat in een door de appellant tegen het voor hem ongunstige gedeelte van het dictum ingestelde hoger beroep het primaire verweer van de geïntimeerde op grond van de hiervoor (…) genoemde hoofdregel van de devolutieve werking opnieuw zou kunnen (en moeten) worden beoordeeld, zonder dat de geïntimeerde incidenteel appel heeft ingesteld - ook niet voorwaardelijk - tegen het voor hem ongunstige, op de verwerping van zijn verweer berustende gedeelte van het dictum teneinde te voorkomen dat dit gedeelte van het dictum in kracht van gewijsde gaat en de daaraan ten grondslag liggende beslissing van de eerste rechter gezag van gewijsde verkrijgt. Onbeperkte toepassing van de genoemde hoofdregel van de devolutieve werking zou immers tot gevolg kunnen hebben dat - zoals in deze zaak is gebeurd - de appelrechter over hetzelfde geschilpunt een ander oordeel bereikt dan de eerste rechter, zodat na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak van de appelrechter met betrekking tot dat geschilpunt twee tegenstrijdige onherroepelijke rechterlijke beslissingen met gezag van gewijsde zouden bestaan.
(…) Het voorgaande betekent dat nu KSN heeft nagelaten (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter voor zover daarbij de vordering van [appellant] was toegewezen, het hof het primaire verweer van KSN niet meer in zijn beoordeling van het hoger beroep kon betrekken.”
9.
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] in genoemde periodes zijn arbeidskrachten niet ten dienste van KSN gesteld heeft. Onbetwist is dat [appellant] in bedoelde periodes voor KSN geen werkzaamheden heeft verricht. Een en ander komt echter niet voor rekening van KSN (in de zin van art. 7:628 BW) nu uit niets blijkt dat [appellant] (tevergeefs) zijn arbeid aan KSN heeft aangeboden. In dat verband is illustratief de e-mail van [appellant] aan KSN van 10 december 2007: ‘Ik ontvang van jou nog de cursus beleggen A. Ik zal mijn best doen deze zo spoedig mogelijk te behalen vanaf 1 januari. Tot die tijd ben ik namelijk nog druk doende een beetje afscheid te nemen van mijn vrije leventje en de werkzaamheden voor jullie in het nieuwe jaar te kunnen opstarten. (...) “. De mail van 26 november 2007, waaraan [appellant] refereert, behelst geen loontoezegging (voor al dan niet verrichte werkzaamheden), maar ziet, aldus het hof, eerder op de betaling van de overeengekomen € 750,--.
Voor wat betreft de tweede periode verwijst het hof naar de hierboven onder 3. geciteerde e-mail van 21 maart 2008. Uit die mail leidt het hof af dat [appellant] enkel nog zijn diploma ter beschikking stelde tot het einde van de overeenkomst en daarvoor de bijbehorende vergoeding wenste te ontvangen, maar dat voor het overige van hem geen werkzaamheden (voor KSN) meer konden worden verwacht. Bij genoemde mail presenteert [appellant] ook een (eind)afrekening aangaande hetgeen hij nog van KSN te vorderen meent te hebben. Een vergoeding ter zake van voor KSN verrichte arbeid komt in die afrekening niet voor, van enig voorbehoud ter zake is evenmin sprake.
11.
Het hof ziet aanleiding de door [appellant] over verschillende posten gevorderde wettelijke verhoging op nihil te stellen. Dat KSN niet (direct) tot betaling is overgegaan van hetgeen zij op grond van de met [appellant] gesloten arbeidsovereenkomst verschuldigd was, is - naar het oordeel van het hof - het gevolg van het feit dat er onduidelijkheid was over de vraag of er tussen partijen wel een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen was. Eerst door het vonnis van de kantonrechter is aan die onduidelijkheid een einde gekomen. Dat tijdige betaling van het (op grond van het door de kantonrechter gewezen vonnis) aan [appellant] verschuldigde loon is uitgebleven, kan KSN dan ook niet worden verweten. Waar de gevorderde € 750,-- niet als een loonbestanddeel te gelden heeft, is over dat bedrag (het gebruteerde veelvoud daar van) al in het geheel geen wettelijke rente verschuldigd.
12.
Waar er, zo blijkt uit het voorgaande, door KSN niets (meer) aan [appellant] verschuldigd is, is er voor toewijzing van wettelijke rente geen grond. Iets dergelijks geldt voor de gevorderde afgifte jaaropgaven 2007 en 2008. Daargelaten de vraag of een dergelijke vermeerdering van eis na terugverwijzing door de Hoge Raad wel is toegelaten, moet het duidelijk zijn dat nu de (eind)conclusie moet zijn dat KSN niets meer aan [appellant] verschuldigd is, [appellant] bij afgifte van jaaropgaven geen belang heeft. Over de (reeds voldane) bedragen die de kantonrechter heeft toegewezen, heeft KSN, naar zij onweersproken gesteld heeft, reeds een jaaropgave verstrekt.
13.
De slotsom van al het voorgaande moet zijn dat de vordering van [appellant], zoals geformuleerd in de memorie na verwijzing, een valide basis ontbeert. De grieven die anders bepleiten, treffen geen doel. Het vonnis van de kantonrechter van 15 april 2009 wordt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.