2 Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellante wordt gevorderd: dat het uw hof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad: 1) de vonnissen van 30 augustus 2012 en 22 november 2012 van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda, tussen partijen gewezen onder nummer 1138718 / CV EXPL 12-292, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van appellante, als geformuleerd in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg en vermeerderd bij akte vermeerdering van eis alsnog toe te wijzen, 2) geïntimeerden, hoofdelijk des dat de ene betalende de ander bevrijdt, te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden heeft voldaan aan appellante terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot de dag der algehele betaling, 3) geïntimeerden, hoofdelijk, des dat de ene betalende de ander bevrijdt, te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, waaronder mee begrepen de nakosten van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over beiden te rekenen vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele betaling.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof deze gezamenlijk.
4. De rechtsvraag die appellante heeft voorgelegd is, of geïntimeerden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
5. In art 4:192 lid 1 BW is bepaald: “ Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan”.
6. Voor de beantwoording van de vraag wat dient te worden verstaan onder gedragingen die ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zijn gedaan is de volgende passage bij de Vaststellingswet van belang (MvA, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933 en 934) : “Een erfgenaam die, binnen de hem vergunde wettelijke termijn van beraad, met betrekking tot de op het ogenblik van erflaters overlijden van rechtswege op hem overgegane goederen der nalatenschap daden van beheer verricht, omdat hij (nog) niet van zins is de nalatenschap te verwerpen, kan - zeker als hij daarna definitief van verwerping afziet - moeilijk worden beschouwd als een zaakwaarnemer die zich inlaat met de behartiging van een anders belang. Beperkt hij zich tot de daden van beheer waartoe de wet een erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard bevoegd verklaard, dan behoort hij zijn keuzemogelijkheid niet te verspelen. Dat is wel het geval wanneer hij, gelijk vrijstaat aan erfgenamen die zuiver aanvaard hebben, over goederen der nalatenschap als heer en meester beschikt, of wanneer hij, eventueel in een andere vorm dan een verklaring ter griffie, duidelijk aan de schuldeisers der nalatenschap doet blijken dat hij de schulden der nalatenschap geheel voor zijn rekening te nemen”.
7. Op grond van het oude erfrecht werd niet als een daad van aanvaarding beschouwd: 1) daden betreffende de begrafenis, 2) het houden van toezicht, 3) daden dienende tot bewaring of om de nalatenschap bij voorraad te beheren. Naar het oordeel van het hof kunnen de hiervoor vermelde daden ook onder het huidige erfrecht niet aangemerkt worden als een daad waardoor de nalatenschap zuiver wordt aanvaard.
8. Appellante is het niet eens met de overweging van de rechtbank, dat uit het feit dat geïntimeerden op de sterfdag van erflaatster met vier personen op kosten van de nalatenschap voor een bedrag van in totaal € 119,-, tijdens het regelen van haar uitvaart hebben gegeten, niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat zij de nalatenschap van erflaatster hebben aanvaard.
9. Appellante is van mening dat geïntimeerden door deze gezamenlijke maaltijd in het restaurant “De Koperen Pan” te Delft, welke maaltijd ten laste is gebracht van het banksaldo van erflaatster, zich zodanig hebben gedragen dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
10. Door geïntimeerden is tegen deze stelling van appellante gemotiveerd verweer gevoerd. Geïntimeerden hebben de eenvoudige maaltijd genuttigd op de dag van het overlijden. Op deze dag hebben zij de uitvaart geregeld, zoals het verzamelen van adressen, het schrijven van enveloppen, het uitzoeken van een kist en het uitzoeken en bestellen van bloemen.
11. Het hof overweegt als volgt. Geïntimeerden hebben op de dag van overlijden van erflaatster op 9 maart 2008 ten laste van de nalatenschapsgelden een gezamenlijk eten met hun partners betaald. Voorts heeft geïntimeerde [erfgenaam twee] zijn vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel bij voorrang ten laste van de nalatenschap gebracht. Voor zover die vordering als kosten van de lijkbezorging in overeenstemming met de omstandigheden van erflaatster is aan te merken, geldt dat geïntimeerde [erfgenaam twee] niet de rangorde van art.4:7 lid 2 BW heeft aangehouden en in zijn hoedanigheid van executeur zijn vordering geheel heeft betaald ten laste van de nalatenschap. Geïntimeerde [erfgenaam drie] heeft daarmee ingestemd.
12. Naar het oordeel van het hof kan het gezamenlijk eten van geïntimeerden bij gelegenheid van de voorbereiding van de uitvaart van erflaatster niet worden aangemerkt als een daad van beheer. Niet valt in te zien dat het gezamenlijk eten met hun partners kan worden aangemerkt als een beheershandeling ten behoeve van de nalatenschap. Hoe gering het bedrag ook in hun ogen is, zij hebben gelden van de nalatenschap echter wel verbruikt ten eigen behoeve en er aldus als heer en meester over beschikt. Indien de vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel als kosten van de lijkbezorging kan worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat deze vordering zonder inachtneming van de vooromschreven rangorde is betaald ten laste van de nalatenschap met instemming van beide erfgenamen, de geïntimeerden. De vordering van appellante heeft als schuld van erflaatster (art.4:7 lid 1 letter a BW) immers gelijke rangorde. Voor zover als kosten van executele zijn aan te merken, geldt dat de vordering van appellante een hogere rangorde heeft (art.4:7 lid 2 slot BW). De betaling van de onderhavige vordering van [erfgenaam twee] is gedaan met volledige instemming van [erfgenaam drie]. Geïntimeerden beroepen zich op een nadien op 8 april 2008 gedane beneficiaire aanvaarding, maar toen hadden zij al – zonder dat er sprake was van beheershandelingen – beschikt over nalatenschapsgelden ten eigen behoeve. Uit de stukken volgt dat [erfgenaam drie] ook de uitvaart en de koffietafel heeft geregeld en derhalve mede opdrachtgeefster was.
13. Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden de nalatenschap van erflaatster door hun gedragingen zuiver aanvaard.
14 Blijkens de aangifte voor destijds het recht van successie in de nalatenschap van erflaatster is de vordering van appellante vermeerderd met 6 % enkelvoudige rente vanaf 17 april 1999 door de executeur erkend. De gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft appellante na de gemotiveerde betwisting door geïntimeerden niet nader onderbouwd, zodat het hof deze vordering niet zal toewijzen.
13. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de grieven 2 en 3 geen verdere bespreking meer.
14. Gezien de familierechtelijke verhoudingen zal het hof de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren.