3.
Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [appellant] in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
a. € 6.628,00 bruto vanwege niet afgedragen GBP-pensioenpremies over 2009 en
2010;
b. € 3.583,-- bruto vanwege niet afgedragen GBP-pensioenpremies over 2011;
c. € 153,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband met
niet betaalde loonsverhoging per 1 september 2010;
d. € 904,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband met
niet betaalde eindejaarsuitkering over 2009 en 2010;
e. € 448,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband met
niet betaalde eindejaarsuitkering over 2011;
f. € 7.048,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband
met niet uitbetaalde overuren over 2009;
g. € 6.851,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband
met niet uitbetaalde overuren over 2010;
h. € 443,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband met
niet betaalde loonsverhoging ad 1% over 2011; i. € 3.583,-- bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, in verband
met niet afgedragen pensioenpremies 2011;
j. € 4.208,43 bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, vanwege een
ten onrechte ingehouden bedrag in verband met arbeidsongeschiktheid over de periode
2011 tot en met januari 2012;
k. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over bovenstaande bedragen;
5.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 10 oktober 2012 [appellant] toegelaten te bewijzen dat:
a. a) het dienstverbandmet [geïntimeerde]] een omvang had van 48 per week en dat hij, uitgaande van een [feitelijke] werkweek van 55 uur, aanspraak heeft op betaling van 7 overuren per week over de jaren 2009 en 2010.
b) de CAO voor de Groothandel in Bloemen en Planten op de arbeidsovereenkomstvan partijen] van toepassing is geweest.
8.
Grief 1, eerste onderdeel, keert zich tegen het eerste onderdeel van de bewijsopdracht zoals door de kantonrechter gegeven en zoals hierboven onder 5. sub a is weergegeven. Volgens [appellant] had, nu [geïntimeerde] hem veel meer had laten werken dan wettelijk was toegestaan, de kantonrechter moeten bepalen dat juist [geïntimeerde] diende te bewijzen wat de omvang van het dienstverband was en waarom zij, ondanks dat zij [appellant] veel meer liet werken dan wettelijk was toegestaan, toch geen overuren hoefde uit te betalen.
9.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn grief zoals hiervoor weergegeven. Uitgangspunt is dat degeen die stelt een recht (een vordering) te hebben bij betwisting daarvan door de wederpartij de grondslag van dat recht (die vordering) dient aan te tonen. Dat geldt ook met betrekking tot de door [appellant] gestelde vordering ter zake van gemaakte overuren.
Dit spreekt hier te meer nu in artikel 4 van de concept arbeidsovereenkomst van partijen en de (door [appellant] bij inleidende dagvaarding overgelegde) uitgewerkte versie daarvan, staat vermeld dat in het salaris “alle overuren bij het loon [zijn] inbegrepen. Er worden dus geen overuren uitbetaald” en verder in de tweede versie, naar aanleiding van een opmerking op de eerste versie, is opgenomen dat de werkweek maximaal 60 uur bedraagt. Beide versies zijn weliswaar door [appellant] niet ondertekend, maar zijn, naar het oordeel van het hof, wel een indicatie, zeker de aangepaste, tweede versie, voor wat hetgeen partijen voor ogen stond. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter, tegen de achtergrond van het voorgaande, [appellant] dan ook terecht met het bewijs van zijn stellingen als hier bedoeld (overeengekomen werkweek van 48 uur met feitelijke werkweek van 55 uur, en dat dit 7 uit te betalen overuren per week zou opleveren) belast. Voor een andere bewijslastverdeling is geen enkel aanknopingspunt aanwezig. Van schending van art. 5:7, lid 2 aanhef en sub b Arbeidstijdenwet (maximale arbeidsduur 60 uur) is geen sprake.
10.
Grief 1, tweede onderdeel, keert zich tegen de tweede, door de kantonrechter gegeven, bewijsopdracht (zie hierboven onder 5. sub b). Ook hier geldt dat [appellant] de grondslag van zijn vordering, in dit geval de toepasselijkheid van de CAO, dient te bewijzen. De bewijsopdracht is ook hier terecht aan [appellant] gegeven. De tegen dit oordeel geformuleerde grief treft geen doel.
12.
Bij de beoordeling van grief 2 stelt het hof het volgende voorop.
Over de vraag of partijen een werkweek van 48 uur zijn overeengekomen en [appellant] aanspraak kan maken op betaling van 7 overuren per week heeft getuige De Mooy niets kunnen verklaren.
De getuige [Z] heeft onder meer verklaard: “Er is afgesproken met [appellant] voor wat betreft het aantal te werken uren dat het de ene week om 45 uur, 55 of 65 uur kan gaan. Je kan van tevoren niet vastleggen hoeveel uur er gewerkt wordt per week. Dat gebeurt dan ook niet. (…) In het najaar is het rustiger dan in het voorjaar, zodoende kan het voorkomen dat je de ene week 45 uur werkt en dat het de andere week 65 uur is. [appellant] heeft structureel meer dan 45 uur gewerkt, maar het kan gebeurd zijn dat het om 45 uur ging. (…) Als er iets is afgesproken dan is het 55 uur per week geweest. Zeer beslist is er geen 48 uur afgesproken. 55 uur is een gemiddelde dat je per week draait. 55 uur is veel, maar er stond ook een goed loon tegenover. (...) Het was een all in loon. In dit vak werken wij niet met overuren want dat kan niet. Er wordt dan misbruik gemaakt. Ik bedoel daarmee dat er files worden opgezocht of men gaat onderweg een bakkie doen. (…) Ik weet niet hoeveel uur [appellant] gemiddeld per week gewerkt heeft. Ik schat tussen de 55 en 60 uur.”
De getuige [H] verklaart op dit punt: “Ik heb destijds [appellant] aangenomen in de functie van chauffeur, verkoper. (…) Er is afgesproken een bedrag van € 2.300,- netto voor een onbepaald aantal uren. Het is niet mogelijk in een dergelijke functie een aantal uren overeen te komen omdat het niet te bepalen is hoe lang een dag gaat duren. Je komt nogal eens in de file te staan. (…) Het is gebruikelijk in de bloemenhandel om een all in salaris af te spreken, zeker als je op een vrachtwagen zit. Het is moeilijk te zeggen hoeveel uur [appellant] werkte per week. Ik schat tussen de 45 uur en 55 uur per week. (…) Op verzoek van [appellant] heb ik (…) aantekeningen op het concept [hof: van de arbeidsovereenkomst] gemaakt. Ik denk dat het onbepaald aantal uren [hof: dat in de conceptversie was opgenomen] op verzoek van [appellant] is veranderd in een werkweek van maximaal 60 uur. (…) Het zou best kunnen dat tijdens het sollicitatiegesprek een werkweek van gemiddeld 48 uur aan de orde is geweest. Het zou kunnen dat ik 48 uur ter indicatie heb genoemd, omdat je volgens de chauffeurswet 96 rij uren per twee weken mag maken. (..) Ik kan me overigens niet herinneren dat het gezegd is; dat ik 48 uur heb genoemd.”.