3.
Bij brief van 1 maart 2012 heeft [de Inspecteur] op grond van de toegevoegde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen [belanghebbende] in kennis gesteld van de nieuwe gedifferentieerde premiepercentages voor de jaren 2007 tot en met 2009 en daarbij tevens aan [belanghebbende] verzocht om per kalenderjaar aangifte te doen van het premieloon van al haar werknemers voor de gedifferentieerde premie. Na ontvangst van de door [belanghebbende] ingediende aangiften heeft [de Inspecteur] bij het primaire besluit over de jaren 2007 tot en met 2009 een bedrag van € 1.020.597,= aan gedifferentieerde premie nageheven en een bedrag van € 121.074,= aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij het bestreden besluit heeft [de Inspecteur] het primaire besluit gehandhaafd.
4.
In beroep heeft [belanghebbende] aangevoerd dat [de Inspecteur] is tekortgeschoten in zijn plicht om de gedifferentieerde premie over de jaren 2007 tot en met 2009 op een deugdelijke manier vast te stellen. [Belanghebbende] vindt dat [de Inspecteur] ten onrechte geen beschikking heeft genomen ter correctie van de in de oorspronkelijke beschikkingen van 5 oktober 2007, 13 december 2007 en 29 november 2008 neergelegde premiedifferentiatiepercentages. Aldus is, zo meent [belanghebbende], de naheffingsaanslag de vrucht van onzorgvuldige besluitvorming. [Belanghebbende] is tevens van mening dat aan haar ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht nu het niet aan haar, maar aan de Belastingdienst is te wijten dat bij de oorspronkelijke beschikkingen is uitgegaan van onjuiste uitkeringsgegevens.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de regeling met betrekking tot de gedifferentieerde premie met ingang van 1 januari 2006 is neergelegd in de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). In de Wfsv is bepaald dat de rijksbelastingdienst de premies voor de werknemersverzekeringen heft en dat deze premies worden geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels. De premieheffing werknemersverzekeringen vindt plaats door middel van een gecombineerde aangifte en afdracht van loonbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De heffing van gedifferentieerde premie werknemersverzekeringen geschiedt door middel van een jaarlijkse beschikking, waarbij de Inspecteur zich baseert op door het Uwv aangedragen uitkeringsgegevens WAO/WGA.
5.2
Binnen dit kader heeft [de Inspecteur], nadat hem het verzoek van 27 december 2011 van [belanghebbende] had bereikt om onderbouwing van de gedifferentieerde premie WGA over de jaren 2007 tot en met 2009, [belanghebbende] met zijn brief van 1 maart 2012 en de daarbij meegezonden berekeningen van de nieuw vastgestelde gedifferentieerde premie WGA en de instroomlijsten van het Uwv in kennis gesteld van de voor haar geldende gecorrigeerde gedifferentieerde premiepercentages. De rechtbank is van oordeel dat deze brief van 1 maart 2012 met bijlagen is aan te merken als, dan wel op één lijn is te stellen met een correctiebesluit van de oorspronkelijke premiedifferentiatiebeschikkingen van 5 oktober 2007, 13 december 2007 en 29 november 2008 en dat [de Inspecteur] daarmee de grondslag heeft gelegd voor een juiste vaststelling van de premiedifferentiatiepercentages voor die jaren en, vervolgens, voor de naheffing van door [belanghebbende] verschuldigde gedifferentieerde premie werknemersverzekeringen. Van een ondeugdelijke besluitvorming, als [belanghebbende] heeft betoogd, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande geen sprake. Dat aan de brief van 1 maart 2012 een bezwaarclausule ontbreekt, maakt dit oordeel niet anders.
5.3
De rechtbank stelt vast dat het beroep van [belanghebbende] niet is gericht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde naheffingsaanslag gedifferentieerde premie werknemers-verzekeringen, maar tegen de daarbij opgelegde heffingsrente ten bedrage van € 121.074,=, waarbij de berekening van de (hoogte van de) heffingsrente niet in geschil is. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van de in de zogenoemde naheffingsaanslag van 7 mei 2012 nageheven gedifferentieerde premie. [Belanghebbende] meent dat zij zonder schuld is en bepleit het achterwege laten van de heffingsrente nu [de Inspecteur] bij het vaststellen van de gedifferentieerde premie het zorgvuldigheidsbeginsel zou hebben geschonden.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het niet aan de schuld of nalatigheid van [belanghebbende] is te wijten dat te weinig belasting in de vorm van gedifferentieerde premie werknemersverzekeringen is afgedragen, aan het in rekening brengen van heffingsrente niet in de weg staat, aangezien de heffingsrente geen boete is. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 8 december 1993, LJN: ZC5535. De rechtbank overweegt in dit verband dat naar aanleiding van het verzoek van 27 december 2011 van [belanghebbende] [de Inspecteur] een nader onderzoek heeft ingesteld naar de afdracht van gedifferentieerde premie over de jaren 2007 tot en met 2009, welk onderzoek onjuistheden in de oorspronkelijke beschikkingen aan het licht heeft gebracht. De correctie daarvan bij de naheffingsaanslag van 7 mei 2012 leidt dan ingevolge wettelijk voorschrift tevens tot het belopen van heffingsrente over het bedrag van die correctie. De rechtbank wijst erop dat heffingsrente slechts het nadeel beoogt te compenseren dat de Staat door de te late ontvangst van de verschuldigde loonheffingen heeft geleden.
5.5
De beroepsgrond van [belanghebbende] dat het in rekening brengen van heffingsrente achterwege had kunnen blijven indien [de Inspecteur] de uitkeringsgegevens van het Uwv zorgvuldig had gecontroleerd, waarvoor temeer aanleiding was nu de premie over de jaren 2004 en 2005 ook al onjuist was vastgesteld, slaagt niet. Met [de Inspecteur] is de rechtbank van oordeel dat de wet herstelmogelijkheden biedt wanneer er bij het vaststellen van de premiepercentages fouten zijn gemaakt. [De Inspecteur] heeft binnen de verjaringstermijn van vijf jaren de fouten hersteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] na het verzoek van 27 december 2011 van [belanghebbende] adequate actie heeft ondernomen om tot een juiste premievaststelling te komen en binnen drie maanden de correctiebeschikking van 1 maart 2012 heeft genomen, kort daarna gevolgd door de naheffingsaanslag van 7 mei 2012. Van onzorgvuldig handelen van [de Inspecteur], dat tot het achterwege laten of tot beperking van de heffingsrente aanleiding zou dienen te geven, is hier geen sprake.