ARTIKEL 10- DUUR VAN DE OVEREENKOMST - VERNIEUWING - ONTBINDING -
OPZEGGING - VERNIETIGBAARHEID
(...)
10.1.1 De onderhavige overeenkomst is een duurovereenkomst van bepaalde tijd en is gesloten voor een duur van 48 MAANDEN. De Abonnee kan evenwel besluiten de overeenkomst tussentijds op te zeggen mits de betaling van een opzegvergoeding gelijk aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode. (…)
10.1.2 in alle gevallen van contractbreuk door de Abonnee, anders dan op grond van een toerekenbaar tekortschieten van BeUp in de nakoming van haar verbintenis is deze gehouden om aan BeUp de daaruit voor BeUp voortvloeiende schade te vergoeden. Deze schade wordt geraamd op een som die gelijk is aan een minimum 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode. (...)“
c. [geïntimeerde] heeft op grond van de overeenkomst € 90,00 dossierkosten aan BeUp betaald.
d. Op 6 oktober 2011 heeft [geïntimeerde] een e-mail gestuurd aan de Nederlandse brood- en
banketbakkers ondernemingsvereniging waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“(...) Op 27 september niet de dag van mijn leven oud ondernemer op vakantie, winkel meisje ziek gemeld met paniek stoornis. Eerst kwam 1 vertegenwoordiger na een half uur een tweede met een mooi verhaal om een web site te lanceren en hoe goed dat werkte en hoeveel voor delen en opbrengsten er uit zouden voor vloeien. Maar door de druk van 2 personen, mijn onrust de druk van de zaak heb ik ja gezegd ter wel ik er niet eens de financiele middelen had en heb. Zelf die week geld had moeten lenen van derden om het eind van het jaar
rond te breien.
En qua bedrijf niet eens aan een web site toe was, Ik voelde mij over meester door twee personen van be up
dat later tot mij door drong toen alles weer stabiliseerde op de zaak. Het winkel meisje is weer terug en heeft
therapie.
En besprak met oud onder nemer wat ik had gedaan omdat ik er mee zat werd het mij allemaal helder.
HELP IK HEB EEN FOUT GEMAAKT (...)“
e. Op 7 oktober 2011 is namens [geïntimeerde] een brief gestuurd aan BeUp waarin onder meer
het volgende is opgenomen:
“(...) [geïntimeerde] stelt zich dan ook op het standpunt dat de overeenkomst vernietigbaar is op de grond van het
feit dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling (artikel 6:228 lid 1 BW). [geïntimeerde]
vernietigt -voor zover rechtens vereist - op voornoemde grond middels deze brief de overeenkomst (artikel
3:49 juncto 3:50 Burgerlijk Wetboek). (...)“
2. BeUp heeft (in conventie) betaling gevorderd van een bedrag van € 5.983,23 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening over € 5.232,24 alsmede veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Daartoe heeft BeUp (samengevat) het volgende gesteld. [geïntimeerde] is in de nakoming van de overeenkomst toerekenbaar tekort geschoten. BeUp heeft hem op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 1.113,84 gefactureerd, maar [geïntimeerde] is ondanks aanmaningen nalatig gebleven dit bedrag aan BeUp te betalen. BeUp is niet in verzuim geraakt omdat het aan [geïntimeerde], die weigerde aan de uitvoering van de overeenkomst mee te werken, te wijten was dat BeUp haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam. [geïntimeerde] dient op grond van artikel 10 van de overeenkomst aan BeUp een verbrekingsvergoeding ter hoogte van € 4.118,40 te betalen. Op grond van artikel 6:84 BW dient [geïntimeerde] de schade te vergoeden die BeUp lijdt als gevolg van het nalaten van [geïntimeerde] aan de overeenkomst mee te werken. Deze schade bestaat uit het bedrag van de openstaande facturen en het bedrag van de verbrekingsvergoeding, in totaal € 5.232,24.
3. [geïntimeerde] heeft de stellingen van BeUp gemotiveerd betwist en -voor zover in hoger beroep van belang- zich beroepen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst, primair op grond van bedrog en subsidiair op grond van dwaling waarbij hij ook heeft gesteld dat hij nimmer de wil heeft gehad om de overeenkomst te tekenen.
De kantonrechter heeft deze laatste stelling opgevat als een beroep op oneigenlijke dwaling in die zin dat de in de overeenkomst vervatte verklaring van [geïntimeerde] (in het vonnis aangeduid als “[(...)]”) niet overeenstemde met zijn wil. Onder in het vonnis onder 5.5. omschreven omstandigheden is de kantonrechter onder 5.6. tot het oordeel gekomen dat de vertegenwoordigers van BeUp hadden moeten begrijpen dat [geïntimeerde] graag snel weer beschikbaar wilde zijn voor zijn klanten en hij derhalve de overeenkomst heeft getekend terwijl hij niet goed op de hoogte was van de voorwaarden die daaraan verbonden waren en zonder dat hij wilde dat de overeenkomst tot stand zou komen. Als gevolg van deze bijzondere omstandigheid dekte de verklaring – de handtekening van [geïntimeerde] onder de overeenkomst – dus niet zijn wil om de overeenkomst aan te gaan. Het gevolg hiervan is dat de overeenkomst geacht wordt niet tot stand te zijn gekomen, aldus de kantonrechter.
BeUp komt hiertegen op met haar eerste grief. De grief komt erop neer dat de kantonrechter veel te snel omstandigheden die voor rekening en risico van [geïntimeerde] komen toegerekend heeft aan BeUp en ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verklaring van [geïntimeerde], zijnde het zetten van de handtekening onder de overeenkomst, niet zijn wil dekte om de overeenkomst aan te gaan. Het hof overweegt als volgt.
4. Bij de beoordeling van de grief dient allereerst de vraag te worden onderzocht of [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring in de vorm van het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst niet op zijn wil berustte deze overeenkomst aan te gaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het bij deze overeenkomst ging om een overeenkomst voor internet publicaties met een publicitair karakter en in het geval van [geïntimeerde] meer concreet om het product Search Engine Advertising (SEA) waarbij [geïntimeerde] gekozen zou hebben voor de ontwikkeling van een website met CMS van maximaal zes pagina’s omdat [geïntimeerde] nog niet beschikte over een website. De overeenkomst had een duur van 48 maanden, was niet tussentijds opzegbaar en legde op [geïntimeerde] betalingsverplichtingen tot in totaal ruim € 13.000,=. Het betreft hier dus een overeenkomst die voor een eigenaar van een kleine patisserie allerminst doorsnee is en, naar aannemelijk is, voor hem een substantiële financiële belasting zou (kunnen) vormen. [geïntimeerde] heeft zijn handtekening gezet nadat hij, weliswaar na een - op initiatief van BeUp- gemaakte afspraak, maar verder onaangekondigd in zijn winkel is benaderd door twee vertegenwoordigers van BeUp, die vervolgens gedurende ongeveer twee uren een verkoopgesprek hebben gevoerd dat [geïntimeerde] (zoals onvoldoende betwist) tien keer heeft moeten onderbreken om klanten van dienst te zijn. Voorts heeft [geïntimeerde] zijn handtekening gezet nadat (ook onvoldoende betwist) hem was voorgehouden dat alleen nog die dag speciale, voor [geïntimeerde] gunstige voorwaarden golden. Ten slotte staat vast dat [geïntimeerde] voor de ondertekening van de overeenkomst geen bedenktijd is aangeboden. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring (het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst) niet op een dienovereenkomstige wil berustte, zodat in beginsel geen overeenkomst tot stand gekomen is (artikel 3: 33 BW).
5. BeUp heeft een beroep gedaan op de bescherming van bij haar (vertegenwoordigers) opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat [geïntimeerde] wel de overeenkomst wilde aangaan (artikel 3: 35 BW). Dit beroep wordt verworpen op grond van het volgende. BeUp heeft zelf met [geïntimeerde] contact gezocht met het oog op het sluiten van de overeenkomst. Daartoe hebben haar twee vertegenwoordigers [geïntimeerde] in zijn winkel een bezoek gebracht. [geïntimeerde] was eigenaar van een kleine patisserie, wat de vertegenwoordigers tijdens het bezoek hebben kunnen waarnemen, althans hebben moeten begrijpen. Zoals onder 4 al overwogen ging het om een overeenkomst die voor een eigenaar van een kleine patisserie allerminst doorsnee is en, naar aannemelijk is, voor hem een substantiële financiële belasting zou (kunnen) vormen. BeUp heeft voorts onvoldoende betwist dat de patisserie een kleine, vooral lokale klantenkring heeft. Tegen deze achtergrond hadden de vertegenwoordigers moeten onderzoeken of de overeenkomst voor (de onderneming van) [geïntimeerde] wel een toegevoegde waarde zou hebben. In dat verband heeft BeUp niet meer gesteld dan dat met [geïntimeerde] duidelijk is gesproken over het feit dat [geïntimeerde] een website wilde hebben en wat de maandelijkse kosten waren. Daartoe verwijzen zij naar een (als productie 13 overgelegd) marketingrapport. In dat rapport is echter achter als relevant te beschouwen vragen als “Wat zijn uw producten/diensten?”, “Wat onderscheidt u van uw collega’s”?, “Wie zijn uw klanten?”, “Waar komen ze vandaan?” en “Waarom komen ze bij u?” zo goed als niets ingevuld. Het rapport kan daarom niet dienen als onderbouwing van de stelling dat de vertegenwoordigers vorenbedoeld onderzoek hebben gedaan. Veeleer is aannemelijk dat dit onderzoek achterwege is gebleven. Onder voornoemde omstandigheden mochten de vertegenwoordigers van BeUp er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [geïntimeerde] voldoende begreep waarvoor hij tekende en zijn handtekening een uiting was van zijn wil de overeenkomst aan te gaan.
5. De eerste grief mist doel. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit betekent dat de tweede grief geen bespreking behoeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van BeUp wordt gepasseerd omdat dit niet is betrokken op (concrete) stellingen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal BeUp de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.