2.
In het vonnis waarvan beroep heeft de Rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Gorinchem (hierna: de kantonrechter) een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan. Het hof zal van die feiten uitgaan en verder ook zelf feiten vaststellen. Samengevat gaat het om het volgende:
- De VU exploiteert een onderneming die zich richt op het beheren en bemiddelen in
assurantiën, financiering, hypotheken en andere bancaire producten.
- [appellant], geboren [in] 1955, is op 1 april 1980 bij (de rechtsvoorganger van)
de VU in dienst getreden in de functie van financieel adviseur buitendienst.
- Per 1 januari 2009 is de VU als zelfstandige onderneming afgesplitst van het Fortis/ASR-
concern.
- In 2009/2010 is er binnen de VU een ingrijpende reorganisatie doorgevoerd; in dat verband
is er met de vakbond De Unie een Sociaal Plan (hierna: het Sociaal Plan) opgesteld.
- Art. 1.6 van genoemd Sociaal Plan bevat (onder meer) de volgende bepaling:
“1.6 Vertrek na reorganisatie buitendienst Verzekerings Unie 2010
Buitendienstadviseurs (…) kunnen (…) in aanmerking komen voor onderstaande
vertrekregeling (…). Deze medewerkers kunnen aanspraak maken op een eenmalige
ontslagvergoeding welke is gebaseerd op de kantonrechtersformule waarbij C=0,5 wordt
gehanteerd. (…). Ook kan aanspraak worden gemaakt op de ontslagvergoeding als
werknemer gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om de portefeuille zoals die in
loondienst werd beheerd door werknemer, over te nemen van de Verzekerings Unie.
De Verzekerings Unie is bereid om voor de overname van de portefeuille een renteloze
lening te vertrekken (…).”
- Tussen partijen zijn spanningen ontstaan. In dat verband hebben partijen medio 2010
overleg gehad over een eventuele beëindiging van het tussen hen bestaande dienstverband.
Hoewel formeel niet op [appellant] van toepassing (de regeling was bedoeld voor
werknemers die na de reorganisatie boventallig geworden waren en tot die categorie
behoorde [appellant] niet) heeft de VU in dat kader aangeboden om de
arbeidsovereenkomst met [appellant] te beëindigen overeenkomstig art. 1.6 van het Sociaal
Plan. Partijen zijn toen niet tot overeenstemming gekomen, waarna het dienstverband is
voortgezet.
- Bij brief van 23 november 2010, met bijgevoegd een berekening van de waarde van de door
[appellant] beheerde portefeuille, resulterende in een bedrag van € 119.508,-- en een
berekening van de schadevergoeding volgens het Sociaal Plan, resulterende in een bedrag
van € 62.428,32 bruto, heeft de VU ter oplossing van het vermeende arbeidsconflict de
toenmalige gemachtigde van [appellant] (wederom) aangeboden de vertrekregeling uit het
Sociaal Plan aan [appellant] aan te bieden. In het tussen partijen op 17 januari 2011
gevoerde gesprek heeft de VU genoemd aanbod aangaande een vertrekregeling conform
het Sociaal Plan herhaald. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
- De VU heeft op 3 februari 2011 aan het UWVWERKbedrijf toestemming verzocht de
arbeidsovereenkomst met [appellant] op te mogen zeggen. Op 18 april 2011 heeft de VU de
gevraagde toestemming verkregen (volgens het UWVWERKbedrijf was de arbeidsrelatie
van partijen onherstelbaar verstoord), waarna zij bij brief van 19 april 2011 de
arbeidsovereenkomst met [appellant] (schadeplichtig) heeft opgezegd tegen 29 april 2011.
- De VU heeft [appellant] bij gelegenheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst
geen financiële compensatie geboden anders dan een vergoeding voor het schadeplichtig
opzeggen.
10.
Artikel 1.6 van het Sociaal Plan bevat twee, los van elkaar staande, elementen die met het oog op hetgeen hiervoor onder 9. is overwogen, nadere bespreking behoeven. Het gaat daarbij om de volgens het Sociaal Plan op basis van de kantonrechtersformule met C= 0,5 verschuldigde ontslagvergoeding (in het [appellant] voorgelegde aanbod komt het bedrag aan ontslagvergoeding uit op € 62.428,32 bruto; tussen partijen bestaat over (de berekening van) dit bedrag geen discussie en de prijs die betaald dient te worden bij/voor het overnemen van de portefeuille zoals deze door [appellant] werd beheerd. Deze elementen zijn [appellant] gezamenlijk aangeboden, maar de overname van de portefeuille speelt thans bij het bepalen van de omvang van de genoegdoening in het kader van het kennelijk onredelijke ontslag geen rol meer, nu [appellant] ten tijde van het voorstel, voor de overname geen belangstelling had vanwege de in zijn ogen te hoge koopsom. De omstandigheid dat [appellant] op een (veel) later tijdstip de portefeuille alsnog verkregen heeft voor een onder de marktwaarde liggende prijs (lager dan eerder aangeboden) blijft in deze buiten beschouwing, nu een dergelijke overname ten tijde van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van partijen niet te voorzien was.
Wel speelt in voormeld kader de ontslagvergoeding een rol. Blijkens genoemd art. 1.6 kon er immers los van de overname van de portefeuille aanspraak op die vergoeding gemaakt worden. De ontslagvergoeding enerzijds en de overname van de in loondienst beheerde portefeuille met verstrekking van een renteloze lening voor deze overname anderzijds, vormen immers zelfstandige, los van elkaar staande, elementen in de regeling van art. 1.6 van het Sociaal Plan. Tegen die achtergrond, maar wel in aanmerking genomen dat
[appellant] in het kader van een oplossing van de met de VU gerezen problemen het gesprek over enkel de betaling van de ontslagvergoeding niet is aangegaan en het aanbod ook niet gedeeltelijk heeft geaccepteerd voor wat betreft de ontslagvergoeding, over de berekening waarvan, uitgaande van de door de VU hierbij gehanteerde uitgangspunten, geen dispuut tussen partijen bestond, ziet het hof aanleiding, mede gelet op de leeftijd van [appellant], de duur van zijn dienstverband met de VU, het eenzijdige arbeidsverleden van [appellant] en zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt, de [appellant] toekomende vergoeding vast te stellen op € 50.000,-- bruto. Bij het vaststellen van genoemd bedrag speelt geen rol dat de VU in een andere procedure veroordeeld is tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 9.000,--.
Het gaat daarbij om een procedure die geheel los staat van de onderhavige. Immers, bedoelde procedure heeft betrekking op de (ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet te voorziene) overname door [appellant] van zijn klantenportefeuille.