6.1.
De rechtbank heeft geoordeeld:
"12. Op grond van artikel 3.54, eerste lid, van de Wet IB 2001 kan van de winst die wordt behaald bij vervreemding van een bedrijfsmiddel een herinvesteringsreserve worden gevormd, welke op grond van het tweede lid van dit artikel kan worden afgeboekt op de aanschaffings- en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd. Op grond van het eerste lid kan de verkoopwinst gereserveerd blijven zolang het herinvesteringsvoornemen bestaat. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een herinvesteringsreserve, bijzondere omstandigheden daargelaten, uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] aan de akte van aandelenoverdracht, meer in het bijzonder aan hetgeen daarin is overeengekomen onder “SCHULDOVERNAME”, “KOOP-SOM” en “BETALING KOOPSOM”, en de notulen onder 5, terecht het vermoeden kunnen ontlenen dat ten tijde van de aandelenoverdracht niet langer werd voldaan aan het herinvesteringsvoornemen. [De Inspecteur] heeft in dat verband onweersproken gesteld dat vanwege de schuldovername, [A] BV een vordering verkreeg op een lege vennootschap, te weten [B] BV, zodat het [A] BV zou ontbreken aan de middelen om nog een herinvestering te kunnen verrichten. Daar vanuit gaande brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat [belanghebbende] aannemelijk maakt dat het her-investeringsvoornemen nog bestond ten tijde van de aandelenoverdracht.
14. Ter onderbouwing van haar stelling dat ook ten tijde van de aandelenoverdracht op 21 december 2009 nog steeds sprake was van een herinvesteringsvoornemen heeft [belanghebbende] gewezen op hetgeen in de akte van aandelenoverdracht is vermeld onder “ONDERNEMING IN DE VENNOOTSCHAP” (zie onder 4), op de verklaring onder 7 en de verklaring dat [Y] bij diverse Nederlandse makelaars heeft gevraagd naar interessante beleggingsobjecten voor [A] BV.
15. Met al hetgeen [belanghebbende] heeft gesteld en ter onderbouwing van die stellingen heeft aangevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de aandelenoverdracht nog een herinvesteringsvoornemen bestond. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Zoals door [de Inspecteur] gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, had de aandelenverkoop waarvan de schuldovername onderdeel uitmaakte, tot gevolg dat [A] BV niet meer over de middelen beschikte om nog een herinvestering te kunnen verrichten. Voorts zijn de verklaring onder 7 en de verklaring – waarvan geen bewijs is bijgebracht – dat [Y] navraag had gedaan bij diverse Nederlandse makelaars, niet concreet genoeg om van een herinvesteringsvoornemen te kunnen spreken. Ook het door [belanghebbende] overgelegde “kadastraal bericht eigendom” (hierna: het eigendomsbericht) is daartoe onvoldoende. [De Inspecteur] heeft gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat [belanghebbende] het in het eigendomsbericht vermelde object, dat eigendom is van de gemeente Rijswijk, nooit heeft gekocht. Dat dit niet is gebeurd omdat naar [belanghebbende] stelt de financiering zou zijn afgewezen, heeft [belanghebbende] niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
De rechtbank overweegt daarbij dat de in artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 genoemde 3-jaarstermijn afliep op 31 december 2009, zodat voor [A] BV nog slechts tien dagen restte om daadwerkelijk tot herinvestering over te gaan. Indien ten tijde van de aandelenoverdracht werkelijk het voornemen bestond om op zo korte termijn over te gaan tot aankoop van het in het eigendomsbericht genoemde object, dan had dit redelijkerwijs onderbouwd kunnen worden met stukken aangaande onderhandelingen over de koopprijs, de financiering, de datum van overdracht en dergelijke. Behalve het eigendomsbericht is echter geen enkel daartoe strekkend stuk in geding gebracht. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de herinvesteringsreserve nog vóór de aandelenoverdracht vrijvalt en daarom terecht is opgenomen in de winst van [belanghebbende] over het jaar 2009. [Belanghebbende] heeft in dit verband nog een beroep gedaan op de uitspraak van Hof Arnhem van 30 oktober 2012, nr. 11/00811, ECLI:NL:GHARN:2012:BY3249 (Zwitsers hotel). Dit beroep kan [belanghebbende] niet baten, reeds niet omdat anders dan in haar geval in de casus van de uitspraak nog vóór de aandelenoverdracht de economische eigendom van een onroerende zaak was verworven.
16. Gegeven het oordeel onder 15 behoeven de overige standpunten van partijen geen behandeling meer. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."