Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1973. Zijn echtgenote, mevrouw [Y] is [in] 2010 overleden. Tot het huishouden van belanghebbende en zijn echtgenote behoren drie kinderen. Belanghebbende geniet onder andere een WAO/AAW-uitkering, een pensioen van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw en, sinds het overlijden van zijn echtgenote, een ANW-uitkering. Belanghebbendes echtgenote heeft geen inkomsten genoten. Op 13 december 2010 is belanghebbende verhuisd naar het adres [A] te [Z]. Bij de verhuizing is belanghebbende veel zaken, waaronder zijn administratie, kwijtgeraakt.
3.2.
Op 28 februari 2011 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, 2010. In zijn aangifte heeft belanghebbende de volgende uitgaven voor specifieke zorgkosten vermeld:
Kosten voor medicijnen € 105
Uitgaven voor woningaanpassingen € 1.200
Uitgaven voor vervoer € 458
Uitgaven voor kleding en beddengoed € 200
Genees- en heelkundige hulp € 300
Reiskosten ziekenbezoek € 200
Totaal van de uitgaven € 2.463
3.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een gewone gift ten bedrage van € 350 aan de stichting [B] vermeld, alsmede een niet nader gespecificeerde periodieke gift van € 498.
3.4.
Belanghebbendes verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt € 23.135, zodat de drempel voor aftrek van specifieke zorgkosten € 381 bedraagt, en de drempel voor aftrek giften € 231 bedraagt.
3.5.
Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief gezonden, geadresseerd aan voormeld adres, en gevraagd bewijsstukken ter zake van de in de aangifte opgenomen specifieke zorgkosten en giften te overleggen. Dit verzoek is op 9 oktober 2013 herhaald. Beide verzoeken zijn onbeantwoord gebleven.
3.6.
Nadien heeft de Inspecteur het inkomen vastgesteld zonder rekening te houden met de in de aangifte opgenomen uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
"1. [Belanghebbende] heeft voor het jaar 2010 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.806. In de aangifte heeft [belanghebbende] de volgende aftrekposten opgenomen:
- specifieke zorgkosten € 3.692 (na toepassing van de verhoging en de drempel)
- giften € 677 (na toepassing van de drempel)
Voorts heeft [belanghebbende] in de aangifte dividendbelasting vermeld van € 1.898 en te conserveren inkomen van € 8.000 en heeft hij aangegeven dat hij in aanmerking komt voor de jonggehandicaptenkorting.
2. Met dagtekening 20 mei 2011 is aan [belanghebbende] een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 opgelegd met een teruggaaf van € 5.821 (inclusief € 57 heffingsrente).
3. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag voor 2010 heeft [de Inspecteur] de volgende correcties aangebracht:
- geen terugbetaling aan pensioen € 4.633
- bijtelling Wwb-uitkering € 3.960
- en aftrek specifieke zorgkosten € 3.692
- geen aftrek giften € 677
Voorts heeft [de Inspecteur] de jonggehandicaptenkorting niet verleend, is de dividendbelasting niet verrekend en is het te conserveren inkomen buiten beschouwing gelaten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is, rekening houdend met de evengenoemde correcties, vastgesteld op € 27.768.
4. Met dagtekening 6 februari 2014 is de aanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.135, omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met een terugbetaling van € 4.633 aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw.
5. Tussen partijen is in geschil of [belanghebbende] recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten en giften.
6. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet; tekst 2010) worden als specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor – kort samengevat – genees- en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen, andere hulpmiddelen, extra gezinszorg, extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet, extra kleding en beddengoed, alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven en reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker voor aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.18, eerste lid, sub e, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven voor specifieke kosten niet aangemerkt de uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig eigen risico als bedoeld in artikel 1, onderdelen g en h (…), van de Zorgverzekeringswet. Deze uitgaven komen voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan het voor [belanghebbende] geldende drempelbedrag van artikel 6.20 van de Wet (1,65% van € 23.135 = € 381).
7. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet worden als aftrekbare giften aangemerkt periodieke giften en andere giften. Periodieke giften als bedoeld in artikel 6.34 van de Wet zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, aan instellingen of verenigingen. Andere giften als bedoeld in artikel 6.32 van de Wet zijn giften aan instellingen. Giften aan instellingen worden op de voet van artikel 6.39 van de Wet in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijk bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan.
8. Het is aan [belanghebbende] om aannemelijk te maken dat hij tot de door hem gestelde bedragen uitgaven heeft gedaan voor specifieke zorgkosten en giften als vorenbedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daarin niet geslaagd. [Belanghebbende] heeft voor de door hem gestelde uitgaven geen betalingsbewijzen overgelegd. Voor wat betreft de specifieke zorgkosten heeft [belanghebbende] voorts geen inzicht gegeven in hoeverre de door hem gestelde kosten onder het eigen risico vallen. [De Inspecteur] heeft de door [belanghebbende] geclaimde bedragen aan specifieke zorgkosten en giften derhalve terecht niet in aftrek toegelaten.
9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 28 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan
binnen zes weken
na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.