3.3.2.
Het middel slaagt. Het hof diende, bij beantwoording van de vraag of ABN AMRO afgifte van de door MeesPierson op de voet van de Integriteitscode verzochte verklaring mocht weigeren, de relevante gedragingen van [geïntimeerde] niet alleen op zichzelf, maar mede in onderlinge samenhang te beoordelen. Daarbij gaat het niet alleen om de gedragingen die het hof in zijn eindarrest bewezen heeft geacht, maar ook om de gedragingen die het hof in zijn eerste tussenarrest heeft aangemerkt als onvoldoende om als grond te kunnen dienen voor het weigeren van de integriteitsverklaring, respectievelijk om [geïntimeerde] als niet-integer in de zin van de Integriteitscode te beschouwen. Gelet op een en ander is het bestreden oordeel ontoereikend gemotiveerd.
3. Het gaat in dit hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad om de vraag of [geïntimeerde] integer was in de zin van de Integriteitscode. Als [geïntimeerde] niet integer was in die zin, heeft ABN AMRO de afgifte van de integriteitsverklaring terecht geweigerd. Als [geïntimeerde] wel integer was, heeft ABN AMRO de verklaring ten onrechte niet afgegeven. Deze door het hof Amsterdam in r.o. 4.4 van het eerste tussenarrest gehanteerde maatstaf is in cassatie niet bestreden, zodat dit hof deze maatstaf eveneens tot uitgangspunt zal dienen te nemen.
4. Het hof dient voor de toetsing van de integriteit "de relevante gedragingen van [geïntimeerde] ” te beoordelen. Na verwijzing is - onder meer - in geschil wat onder "de relevante gedragingen" dient te worden verstaan. Dit zijn, zo volgt uit r.o. 3.3.2 van het arrest van de Hoge Raad, niet alleen de gedragingen die het Amsterdamse hof in zijn eindarrest bewezen heeft geacht, maar ook de gedragingen die het hof in zijn eerste tussenarrest heeft aangemerkt als onvoldoende om als grond te kunnen dienen voor het weigeren van de integriteitsverklaring (daar genummerd: e en h), respectievelijk om [geïntimeerde] als niet-integer in de zin van de Integriteitscode te beschouwen (daar genummerd: 3).
5. In het eerste tussenarrest heeft hof Amsterdam de dertien door ABN AMRO als niet-integer aangemerkte gedragingen besproken en bij een aantal daarvan (te weten : (a), (c) gedeeltelijk – voor zover het betrekking heeft op het een jaar lang laten rijden van de secretaresse van [geïntimeerde] in een door ABN AMRO geleasde auto - , (d) en (1) en
2) geoordeeld dat dit naar de aard daarvan geen gedrag betreft waarop de Integriteitscode ziet. Dit oordeel van het Amsterdamse hof is in cassatie niet bestreden, zodat dit hof aan dit oordeel gebonden is. Dit betekent dat dit door het hof Amsterdam voor de onderhavige beoordeling als naar de aard niet relevant aangemerkte gedrag niet kan worden meegewogen. Daar komt nog bij dat als de Hoge Raad had gewild dat alle dertien door ABN AMRO als niet-integer aangemerkte gedragingen opnieuw zouden worden beoordeeld, hij dit eenvoudig en in lijn met het laatste onderdeel van het middel zoals weergegeven in r.o. 3.3.1 van zijn arrest had kunnen bepalen, door in r.o. 3.3.2 te overwegen dat het ook gaat om "de overige, in rov. 4.5 van het eerste tussenarrest vermelde gedragingen". Dat is - naar mag worden aangenomen: met opzet - niet gebeurd.
6. Buiten de beoordeling blijven dus in ieder geval de door hof Amsterdam in het eerste tussenarrest als naar de aard als niet relevant in de zin van de Integriteitscode aangemerkte verwijten, namelijk: de verwijten (a), (c) gedeeltelijk – voor zover het betrekking heeft op het een jaar lang laten rijden van de secretaresse van [geïntimeerde] in een door ABN AMRO geleasde auto - , (d) en (1) en (2). Eveneens blijven buiten de beoordeling de gedragingen die hof Amsterdam expliciet niet bewezen heeft geacht (verwijten (c) overig en (4)).
7. Het hof wordt dan voor de vraag geplaatst of uit de overweging (in r.o. 3.3.2) dat ook "de gedragingen die het hof in zijn eindarrest bewezen heeft geacht" dienen te worden meegewogen, volgt dat van de beoordeling zijn uitgesloten de in het eerste tussenarrest als (g) en (i) aangeduide verwijten. Immers, in het eindarrest is ABN AMRO niet tot bewijslevering met betrekking tot deze verwijten toegelaten omdat het verweten gedrag – bij nader inzien – naar de aard geen betrekking heeft op gedrag waarop de Integriteitscode ziet (r.o. 2.19) en daarom het aangeboden bewijs, indien geleverd, niet tot de conclusie kan leiden dat [geïntimeerde] niet integer heeft gehandeld in de zin van de Integriteitscode en ABN AMRO op goede gronden heeft kunnen weigeren een Integriteitsverklaring te weigeren (r.o. 2.20). Dit verwijt is dus, nu er geen bewijslevering heeft plaatsgevonden, niet bewezen verklaard. Wel is ABN AMRO in haar cassatiemiddel, onderdeel 3, tegen deze oordelen van hof Amsterdam opgekomen. In het arrest van de Hoge Raad is daar niet expliciet iets over vermeld. Echter, omdat deze verwijten in r.o. 4.14 van het eerste tussenarrest als relevant zijn aangemerkt - zie ook de duiding daarvan in r.o. 2.3, tweede volzin van het eindarrest - neemt het hof aan dat ook deze verwijten in de beoordeling na verwijzing moet worden betrokken.
8. Het gaat aldus om de gedragingen die - omwille van de leesbaarheid van onderhavig arrest - zijn hernoemd, als volgt:
-
[geïntimeerde] stond bevriende relaties toe verder "rood te staan" dan volgens de richtlijnen van ABN AMRO was toegelaten en droeg medewerkers op om in strijd met die richtlijnen zodanige administratieve kunstgrepen toe te passen dat zijn toezegging aan die relatie kon worden uitgevoerd.
-
[geïntimeerde] gebruikte stelselmatig bankfaciliteiten ten gunste van vrienden en kennissen.
-
In december 2003 probeerde [geïntimeerde] te bewerkstelligen dat verzekeringscontracten van een ander filiaal van ABN AMRO werden overgeheveld naar het kantoor aan de [filiaal] omdat [geïntimeerde] zijn doelstelling niet had gehaald.
-
[geïntimeerde] heeft in december 2003 een medewerker opgedragen om € 4.000,-- als overeengekomen verzekeringspremie te boeken, terwijl de desbetreffende verzekeringsovereenkomst nog niet tot stand gekomen was en ook niet tot stand gekomen is.
-
[geïntimeerde] dwong een accountmanager een nog niet overeengekomen lening van € 5 miljoen te boeken alsof deze al was overeengekomen.
-
[geïntimeerde] toonde een "chronisch" gebrek aan respect voor medewerkers.
-
Tijdens de onderhandelingen over zijn vertrek bij ABN AMRO op 26 augustus 2004 bleek dat [geïntimeerde] , in strijd met de daarvoor geldende regels, interne stukken van ABN AMRO thuis had.
9. Het hof dient “de relevante gedragingen van [geïntimeerde] niet alleen op zichzelf, maar mede in onderlinge samenhang te beoordelen”. Het gaat om het totaalbeeld dat ontstaat. Daarbij kan niet worden afgezien van het (ook) opnieuw wegen van de afzonderlijke gedragingen op zichzelf. Immers, deze gedragingen vormen geen gelijksoortige eenheden met identiek soortelijk gewicht, waarbij het na verwijzing volstaat de al eerder - in dit geval: door hof Amsterdam - afzonderlijk gewogen eenheden op te tellen om tot een totaal(beeld) te komen.
Integriteit in de zin van de Integriteitscode
10. Het hof dient - als gezegd - te beoordelen of [geïntimeerde] integer was in de zin van de Integriteitscode. Het hof overweegt als volgt.
11. De Integriteitscode definieert "integriteit" niet, maar onderstreept het belang van het begrip in de Considerans. Daarin is onder meer vastgelegd :
"dat het bankwezen een belangrijke rol speelt in het economisch en maatschappelijke bestel;
dat het voor een adequate vervulling van deze rol van wezenlijk belang is dat de integriteit van de leden van de NVB boven alle twijfel is verheven;
dat de leden daarom streven naar een integere en betrouwbare dienstverlening aan hun cliënten;"
12. Het begrip "integriteit" is aldus geplaatst in het kader van de adequate vervulling van de belangrijke rol die het bankwezen in het economisch en maatschappelijk bestel speelt.
13. Het adequaat vervullen van deze rol vergt aldus de Considerans:
"dat binnen de NVB, mede met het oog op het belang van de integriteit van de individuele leden en het bankwezen in het algemeen reeds de volgende in de bijlage bij deze Integriteitscode beschreven gedragsregels en richtlijnen zijn overeengekomen: […]
dat het voorts zinvol is een aantal reeds vigerende gedragsregels op het niveau van de NVB vast te leggen;
dat de gedragsregels tot uitdrukking brengen dat de leden van de NVB groot belang toekennen aan een integere wijze van opereren van hun individuele medewerkers en hun organisaties als geheel[…]”.
14. In de bijlagen van de Integriteitscode bevinden zich voorbeelden van "Bijzondere gedragsregels en richtlijnen", waarbij duidelijk is dat deze het begrip "integriteit" niet afbakenen en/of inperken.
15. Het doel van de Integriteitscode laat zich aldus samenvatten dat het voor het goed functioneren van het bankwezen in het economisch en maatschappelijke bestel noodzakelijk is dat de banken en haar medewerkers integer zijn. De banken dienen op grond van de Algemene Gedragsregels te bevorderen dat hun medewerkers zich bij de uitoefening van het bancaire bedrijf in de meest ruime zin onthouden van iedere gedraging of medewerking aan gedragingen die afbreuk doet aan de integriteit. Daarmee is duidelijk dat het gaat om voor de uitoefening van het bancaire bedrijf relevante integriteit. Deze integriteit beperkt zich niet tot de feitelijke uitvoering van bankwerkzaamheden. Integriteit ziet immers niet primair op het resultaat van een gedraging, maar veeleer op de attitude die daaruit spreekt. Zo zal een medewerker die zich (volledig) in de privésfeer schuldig maakt aan frauduleuze handelspraktijken op het internet, (ook) inbreuk maken op de voor de uitoefening van het bancaire bedrijf relevante integriteit. Dit betekent voorts dat niet iedere door een bank niet gewenste wijze van leidinggeven als niet integer in de zin van de code kan worden aangemerkt, maar dat een stijl van leidinggeven die gepaard gaat met manipuleren, liegen en bevoordelen van vrienden en relaties, wel als zodanig kan worden gekenschetst.
16. Voor het antwoord op de vraag van wat voor de uitoefening van het bancaire bedrijf relevante integriteit is, sluit het hof voorts aan bij wat A.G.- Spier (onder 4.3.1 van zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014) heeft opgemerkt:
"Fouten zijn menselijk en niet iedere fout is onvergeeflijk; ook niet voor bankmedewerkers of zelfs maar hogere bankemployés. Ook op zich minder wenselijke gedragingen kunnen m.i. niet steeds en zonder meer tot de conclusie leiden dat een (bank)medewerker niet integer is. Dat neemt niet weg dat ook in mijn ogen van medewerkers in de financiële wereld en al helemaal van leidinggevende personen in die wereld mag en mocht worden verwacht dat ze op eerlijke en openhartige wijze omgaan met – kort gezegd – de aan hun zorgen toevertrouwde belangen en dat zij zich ook overigens op zodanige wijze gedragen dat de financiële instelling, de toezichthouder en derden aan hun handelingen redelijkerwijs geen aanstoot moeten kunnen nemen."
17. Met het voorgaande is nog geen definitie van integriteit in de zin van de Integriteitscode gegeven. Een sluitende, afgebakende definitie is ook niet goed denkbaar. Om integriteit in algemene zin te beschrijven worden dikwijls termen zoals eerlijk, rechtschapen, betrouwbaar, loyaal, onkrenkbaar en oprecht gehanteerd. Van deze termen zijn evenmin sluitende en afgebakende definities te geven. Het gaat bij die termen, evenals bij integriteit, om moreel/ethische normen die vaag zijn en per geval dienen te worden ingevuld. Bij die invulling zal acht moeten worden geslagen op algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken (vergelijk: art. 3:12 BW).
18. Het hof zal, met inachtneming van het voorgaande, de relevante gedragingen van [geïntimeerde] op zichzelf en in onderlinge samenhang beoordelen voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] integer was in de zin van de Integriteitscode.
Beoordeling van de relevante gedragingen
19. Het hof zal de in r.o. 9 genoemde gedragingen in de daar gehanteerde volgorde en nummering behandelen, eerst op zichzelf en daarna in onderlinge samenhang. Het hof zal daarbij niet alleen acht slaan op wat in de processtukken is vermeld, maar ook op de schriftelijke verklaringen die in de kort gedingprocedure zijn overgelegd (tabblad 8 bij het pakket in eerste aanleg door [geïntimeerde] overgelegde producties), nu ABN AMRO daar bij conclusie van antwoord sub 21 naar verwijst ter onderbouwing van verwijten en bewijs van het daarin gestelde aanbiedt, terwijl die verklaringen onderwerp van het debat zijn geworden.
Ad i.
20. ABN AMRO stelt dat [geïntimeerde] bevriende relaties toestond verder "rood te staan" dan volgens de richtlijnen van ABN AMRO was toegelaten en droeg medewerkers op om in strijd met die richtlijnen zodanige administratieve kunstgrepen toe te passen dat zijn toezegging aan die relatie kon worden uitgevoerd. Zij spitst deze kwestie toe op (uitsluitend) de kredietverlening aan mevrouw […] . De bewijslevering ten aanzien van dit verwijt is daartoe beperkt.
21. Na bewijslevering heeft ABN AMRO het verwijt geconcretiseerd, als volgt.