Op de camerabeelden van het flatgebouw is te zien dat de verdachte zich op 15 november 2010 meerdere keren in de lift en de hal heeft bevonden. Omstreeks 14.15 uur gooide zij vuilnis weg, omstreeks 15.48 uur ging zij naar haar postvak, omstreeks 20.45 uur verliet zij het flatgebouw met twee tassen en omstreeks 21.11 uur kwam zij weer terug met diezelfde twee tassen. Het hof constateert dat voor wat betreft de mate van gevuldheid van de twee tassen geen verschil is waar te nemen tussen de beelden van 20.45 uur en de beelden van 21.11 uur.
De verdachte droeg iedere keer dezelfde kleding, te weten een grijze fleecetrui met een donkere kraag en een zwarte trainingsbroek met twee witte strepen. Op de camerabeelden is niet te zien dat zich op enig moment (bloed)vlekken op deze kleding bevonden.
Net als de rechtbank gaat het hof voorbij aan de verklaring van de zus van het slachtoffer, [zus 2], van 8 april 2011 dat zij op 15 november 2010 om 17.49 uur telefonisch sprak met het slachtoffer en dat zij toen heeft gehoord dat het slachtoffer de verdachte bij de deur van haar woning wegstuurde. Deze getuige heeft in haar eerdere verklaringen, direct na de gewelddadige dood van haar zus, deze toch relevante omstandigheid niet spontaan gemeld. Haar verklaring van 8 april 2011 is tot stand gekomen langs de weg van wat genoemd maar niet toegelicht wordt ‘geleide herinnering’. Daarbij komt nog bij dat de getuige zelf zegt te twijfelen aan deze herinnering.
De getuige [getuige 1] heeft op 23 december 2010, ruim een maand na de levensberoving van het slachtoffer, verklaard dat hij de verdachte op 15 november 2010 tussen 17.00 uur en 19.00 uur heeft gezien bij de voordeur van de woning van het slachtoffer. Het hof kent aan deze verklaring belastende noch ontlastende betekenis toe. Door de getuige is niet gezien dat de verdachte contact met het slachtoffer heeft gehad of dat zij in de woning van het slachtoffer is geweest. Voorts moet in ogenschouw worden genomen dat het slachtoffer op dat moment nog in leven was; zoals reeds besproken voerde zij om 19.39 uur nog een telefoongesprek met één van haar zussen.
Het hof merkt op dat de door de getuige omschreven kleding van de verdachte niet correspondeert met de kleding die de verdachte blijkens de camerabeelden van het flatgebouw op 15 november 2010 heeft gedragen.
6.3.7
Schoenzoolsporen op de plaats delict
Tijdens het forensisch technisch sporenonderzoek in de woning van het slachtoffer dat plaatsvond op 17 november 2010 omstreeks 20.45 uur zijn op de vloer in de hal, de woonkamer en de keuken meerdere in of met bloed gezette (delen van) schoenzoolsporen aangetroffen. Deze sporen zijn afkomstig van een schoen, waarvan de zool een profiel van horizontale strepen heeft. Er waren zowel linker- als rechter schoenzoolsporen te zien. De schoenzoolsporen zijn afkomstig van één paar schoenen en kunnen worden aangemerkt als dadersporen, in het bijzonder omdat een aantal van deze sporen zich op de vloer onder het lichaam / de kleding van het slachtoffer bevond, de zolen van de sloffen van het slachtoffer geen profiel hadden en de schoenen van alle personen die bij het slachtoffer op de plaats delict zijn geweest kunnen worden uitgesloten als veroorzaker van deze sporen.
Naar de herkomst van de schoenzoolsporen is door [inspecteur 1], inspecteur van de politie en deskundige schoen- en bandsporen, uitgebreid onderzoek verricht. Hij heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de zolen van de muilen van [merk 1] in de maten 40 en 41 in aanmerking komen als veroorzaker van de aangetroffen schoenzoolsporen in de woning van het slachtoffer. Deze muilen van [merk 1] worden in Nederland verkocht bij [winkel 1], in de maten 40 tot en met 46.
[inspecteur 1] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat een andere vergelijkbare muil, met overeenkomende profieldelen als [merk 1], eveneens in aanmerking zou kunnen komen als sporenveroorzaker. Bij zijn onderzoek heeft hij slechts muilen van de merken [merk 1] en [merk 2] betrokken. De muilen van [merk 2] komen niet in aanmerking als sporenveroorzaker.
De leverancier van de muilen van [merk 1], [bedrijf 1] in Portugal, produceert de zolen van muilen niet zelf. De zolen worden ingekocht via andere bedrijven. Die andere bedrijven leveren hun zolen niet alleen aan [bedrijf 1], maar ook aan diverse andere schoenfabrieken. De zool is dus niet uniek voor het model van [bedrijf 1].
Uit het onderzoek in Portugal is niet gebleken dat bij het productieproces van de zolen door machines specifieke kenmerken zijn achtergelaten op de zolen.
Op de camerabeelden van het flatgebouw aan [straatnaam] is te zien dat de verdachte in de periode van 6 november 2010 tot en met 15 november 2010 (bijna) iedere dag op zwarte instappers met open hiel liep. Blijkens de beelden droeg de verdachte de zwarte instappers voor het laatst op 15 november 2010 om 15.48 uur. Om 20.45 uur, de eerstvolgende keer dat zij op de camerabeelden is te zien, droeg zij witte sportschoenen. In de dagen erna droeg zij steeds andere schoenen dan de zwarte instappers.
Het NFI heeft geconcludeerd dat op grond van beeld- vergelijkend onderzoek niet is vast te stellen van welk merk de door verdachte op genoemde beelden gedragen zwarte instappers zijn.
Over het bezit van zwarte muilen heeft de verdachte wisselend verklaard. Uiteindelijk heeft zij verklaard dat het klopt dat haar moeder in januari 2010 zwarte muilen voor haar heeft gekocht bij [winkel 1]. Uit onderzoek is gebleken dat dit op 14 januari 2010 is geweest en dat het om muilen van [merk 1] gaat. Verdachte draagt naar eigen zeggen normaal gesproken schoenen in de maat 40.
Volgens verdachte kunnen de door haar op de beelden gedragen instappers evenwel niet haar [merk 1] muilen zijn, omdat zij deze reeds medio oktober 2010 heeft weggegooid.
Gelet op de hierboven weergegeven conclusie van het NFI hoeft dit niet onjuist te zijn. De verdachte kocht graag en ontdeed zich regelmatig van kleding en schoenen. De mogelijkheid bestaat dat zij naast de muilen van [merk 1] ook nog andere type muilen heeft gehad en heeft weggedaan, voordat zij in onderhavige zaak als verdachte werd aangemerkt.
Opmerkelijk is dat de zwarte [merk 1] muilen van [winkel 1] noch soortgelijke muilen zijn aangetroffen in de woning van de verdachte tijdens de doorzoekingen in begin december 2010, noch in de door haar op 8 december 2010 weggegooide vuilniszak. Hierdoor is het niet mogelijk geweest bijzondere kenmerken van de zolen vast te stellen, die mogelijkerwijs ook in de schoenzoolsporen in de woning van het slachtoffer zouden zijn terug te vinden. Evenmin kon worden onderzocht of zich bloedsporen bevonden op deze muilen.
Op 22 november 2010 werd het vuil afkomstig uit de vuilcontainers bij het flatgebouw aan [straatnaam] onderzocht op aanwezigheid van goederen die te maken zouden kunnen hebben met het misdrijf. Niet is gebleken dat hierbij zwarte instappers/muilen met al dan niet bebloede zolen zijn aangetroffen.
Het hof acht het voorts opmerkelijk dat de verdachte op 15 november 2010 omstreeks 20.45 uur witte sportschoenen droeg terwijl zij eerder die dag en de dagen daarvoor vrijwel alleen maar de zwarte instappers droeg, maar het hof zal aan deze omstandigheid belastende noch ontlastende betekenis toekennen. Immers, de conclusie van het NFI dat de conditie van de in de maag van het slachtoffer aangetroffen voedselresten beter past bij een verblijftijd in de maag van korter dan vier uur op het moment van overlijden dan bij een verblijftijd van langer dan vier uur, in samenhang bezien met het feit dat het slachtoffer nog niet had gegeten op het moment dat zij op 15 november 2010 tussen 17.49 uur en 18.22 uur met haar zus [zus 2] belde (ze ging later eten en moest de maaltijd nog klaarmaken of opwarmen), laat de mogelijkheid open dat het slachtoffer pas na het tijdstip van 20.45 uur is overleden.
Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat op de camerabeelden is te zien dat in de periode tussen
15 november 2010 te 17.00 uur en 17 november 2010 te 19.27 uur naast de verdachte nog negen andere personen zijn waargenomen die vermoedelijk muilen of daarop gelijkend schoeisel droegen.
Van zes van deze personen is de identiteit achterhaald. Zij zijn gehoord en hebben de door hen op de beelden gedragen schoenen aan de politie getoond. Ten aanzien van vier van deze personen heeft de politie geconstateerd dat de zolen van de door hen getoonde schoenen niet overeen kwamen met de in de woning van het slachtoffer aangetroffen schoenzoolsporen. Ten aanzien van één van deze personen heeft de politie geconstateerd dat de zolen van de door hem getoonde schoenen wél overeen kwamen met die sporen, doch dat de schoenen van deze persoon naar schatting van maat 45 of 46 waren, terwijl – zoals hierboven reeds genoemd – de in de woning van het slachtoffer aangetroffen schoenzoolsporen moeten zijn veroorzaakt door schoenen van een kleinere maat. Over de zolen van de schoenen van de laatste persoon is niets gerelateerd. Wel is bekend dat het gaat om bruine slippers van [merk 3].
Van de overige drie personen is de identiteit tot op heden niet achterhaald, waardoor deze personen niet zijn gehoord en de zolen van het door hen gedragen schoeisel niet zijn vergeleken met de in de woning van het slachtoffer aangetroffen schoenzoolsporen.
6.3.8
Onderzoek naar mogelijke andere daders
Een andere pijler in de bewijsvoering tegen de verdachte zou daarin kunnen bestaan dat andere daders kunnen worden uitgesloten en dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat de verdachte de dader is geweest: een bewijs uit het ongerijmde. Aan een dergelijke bewijsconstructie moeten zeer hoge eisen worden gesteld.
In de onderhavige zaak is de gedachtegang kort samengevat de navolgende. Aan de toegangsdeur van de woning van het slachtoffer zijn geen braaksporen geconstateerd. Het slachtoffer was terughoudend en voorzichtig in haar contact met anderen. Als bij de voordeur van haar woning werd aangebeld, keek zij eerst door het keukenraam wie er voor de deur stond voordat ze open deed. Uit de analyse van het bloedsporenbeeld in de woning van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer in haar woonkamer is aangevallen en dat de dader dus in de woonkamer is geweest. Hieruit zou de conclusie kunnen worden getrokken dat de dader een bekende van het slachtoffer was, die zij in haar woning had toegelaten. De politie heeft dan ook uitgebreid onderzocht welke personen in de kring van bekenden van het slachtoffer – naast de verdachte – als dader in aanmerking zouden kunnen komen. Dat onderzoek heeft geen mogelijke verdachten opgeleverd.
Naar het oordeel van het hof levert dit een krachtige indicatie op voor het daderschap van de verdachte. Het is echter geen sluitend bewijs.
Zo valt niet geheel uit te sluiten dat een onbekende de woning van het slachtoffer is binnengedrongen. Blijkens door het hof bevolen nader verricht onderzoek was de voordeur van de woning van het slachtoffer niet voorzien van een anti-inbraakstrip; de politie stelde vast dat de op het dagschoot gesloten voordeur door middel van flipperen is te openen.
Evenmin valt uit te sluiten de mogelijkheid dat er een kopie van de sleutel van de woning van het slachtoffer in omloop is geweest bij een niet bij het onderzoek betrokken persoon. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de voordeur van de woning van het slachtoffer was voorzien van een gecertificeerd slot.
De dochter van het slachtoffer heeft verklaard dat de voordeur van de woning van het slachtoffer niet op het nachtslot zat, toen zij de deur op 17 november 2010 met haar eigen sleutel opende.
Bovendien heeft het onderzoek naar DNA-sporen op de plaats delict, dat hieronder nog zal worden besproken, aanwijzingen opgeleverd dat in elk geval één onbekend gebleven man contactsporen heeft achtergelaten.
Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat het lastig is om een volledig beeld te krijgen van de kring van contacten van het slachtoffer en dat hierdoor de mogelijkheid bestaat dat niet alle bekenden van het slachtoffer bij het onderzoek zijn betrokken. Niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer contact had met een medeflatbewoner, zonder dat iemand daarvan af wist. Een medeflatbewoner kan zich buiten het gezichtsveld van de camera’s in de hal en de liften door het flatgebouw bewegen en kan zich dus onopgemerkt naar de woning van het slachtoffer hebben begeven.
6.3.9
Verklaringen van de verdachte: kennelijk leugenachtig en bedoeld om te waarheid te bemantelen?
Een derde pijler in de bewijsvoering zou kunnen worden gevonden in de door de verdachte afgelegde verklaringen.
6.3.9.1 Verklaringen van de verdachte over de door haar gedragen schoenen in de periode rondom het ten laste gelegde
Over het bezit van zwarte muilen heeft de verdachte, zoals eerder kort aangekaart, wisselend verklaard. Toen op 9 december 2010 aan de verdachte werd gevraagd wat voor schoenen zij in haar bezit had, verklaarde zij niet over zwarte muilen. In het tweede verhoor op diezelfde dag verklaarde de verdachte dat zij de schoenen, die zij op de beelden van 15 november 2010 omstreeks 14.15 uur droeg, niet kende. Uiteindelijk, nadat zij werd geconfronteerd met onderzoeksresultaten, heeft de verdachte verklaard dat zij inderdaad zwarte muilen heeft gehad. De ene keer verklaart ze dat ze er in december 2010 achter kwam dat deze muilen weg waren. De andere keer verklaart ze dat ze deze muilen medio oktober 2010 heeft weggegooid. De zwarte muilen die de verdachte blijkens de camerabeelden van het flatgebouw in de periode van 6 tot en 15 november 2010 heeft gedragen moeten volgens de verdachte haar (donkerblauwe) [schoenen van merk 4] zijn geweest. Dit laatste punt kan niet waar zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2015 zijn camerabeelden van de hal van het flatgebouw aan [straatnaam] van 15 november 2010 en 8 december 2010 getoond. Het hof heeft toen vastgesteld dat de door de verdachte op 15 november 2010 gedragen schoenen geen blauwe [schoenen van merk 4] betreffen, maar zwarte instappers met een open hiel.
6.3.9.2 Verklaringen van de verdachte over haar gedragingen in de avond van 15 november 2010
Zoals reeds eerder aan de orde gesteld, is op de camerabeelden van het flatgebouw aan [straatnaam] te zien dat de verdachte op 15 november 2010 omstreeks 20.45 uur in één van de liften staat en vervolgens het flatgebouw verlaat met twee tassen. Ongeveer 26 minuten later komt zij weer terug met diezelfde twee tassen. Aan de verdachte is gevraagd wat zij in de tussenliggende tijd heeft gedaan. De – wisselende – verklaringen die de verdachte hieromtrent heeft afgelegd acht het hof weinig geloofwaardig.