1.2
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is in art. 9.3 een relatiebeding opgenomen en in art. 9.5 een boetebeding.
Art. 9. 3 luidt:
“Het is werknemer verboden om gedurende twee jaar na datum van beëindiging van het dienstverband zonder schriftelijke toestemming van AGAF direct of indirect enige zakelijke of financiële band te onderhouden met bestaande klanten van AGAF of daaraan gelieerde vennootschappen, zulks in de meest ruime zin des woords”.
“Bij overtreding van een of meer bepalingen van dit artikel verbeurt werknemer aan Agaf een onmiddellijk opeisbare boete van € 1000,- […] voor iedere dag, een dagdeel als een dag gerekend dat de overtreding voortduurt.[…]”
1.7
De kantonrechter heeft bij vonnis van 17 juli 2013 [appellant] toegelaten te bewijzen dat door Agaf, bij monde van haar directeur [F], voorafgaande aan de op
12 april 2012 en 3 mei 2012 verzonden brieven mondeling of stilzwijgend toestemming is gegeven aan [appellant] om in dienst te treden bij Kyoto Cooling.
1.9
Na bewijslevering heeft de kantonrechter [appellant] niet geslaagd geoordeeld in het leveren van het op hem gelegde bewijs en bij eindvonnis van 14 januari 2015 voor recht verklaard dat [appellant] vanaf 1 mei 2012 toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit het relatiebeding, hem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,-- aan boetes, de proceskosten gecompenseerd, het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2. In principaal hoger beroep vordert [appellant] na vermindering van eis de vernietiging van de vonnissen van 17 juli 2013 en 14 januari 2015, het alsnog afwijzen van de vorderingen in eerste aanleg, met een veroordeling van de curator in de proceskosten van beide instanties vermeerderd met de wettelijke rente.
3. In principaal hoger beroep vordert de curator bekrachtiging van de bestreden vonnissen voorzover hij daartegen niet heeft gegriefd, met een proceskostenveroordeling van beide instanties. In incidenteel hoger beroep vordert de curator de veroordeling van [appellant] tot betaling van een boete van € 1.000,-- per dag vanaf 1 mei 2012 tot
1 maart 2013, subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag, met een proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep.
4. [appellant] stelt met de drie principale grieven dat het hem door Agaf was toegestaan (op 1 mei 2012) bij Kyoto Cooling in dienst te treden. Daartoe beroept [appellant] zich eerst in hoger beroep op een als productie 2 overgelegde brief van 8 februari 2012, waarin onder meer is vermeld:
“Aan de hand van je email en onze bespreking hieronder een samenvatting van hetgene wat we hebben afgesproken in de afgelopen week.
[…]
In dienst treed bij kyotocooling International BV op zijn vroegst per 1 april 2012.
[…]”
Volgens [appellant] is deze brief door hem ondertekend en door de directeur van Agaf, de heer [F] voornoemd. De curator heeft betwist dat de gestelde afspraak is gemaakt en dat de brief authentiek is.
5. Het hof overweegt als volgt.
5.1
Indien deze brief authentiek is levert deze dwingend bewijs op van de wetenschap van Agaf dat [appellant] bij Kyoto Cooling in dienst zou treden (art. 156 leden 1 en 3 Rv jo art. 157 lid 2 Rv). Die wetenschap kan relevant zijn voor de beoordeling van de stelling van [appellant] dat hij van Agaf toestemming had bij Kyoto Cooling in dienst te treden.
5.3
Het hof overweegt een deskundige in te schakelen voor een onderzoek naar de echtheid van de handtekening van de heer [F] onder aan de brief. Voor een dergelijk onderzoek is in de regel nodig dat het origineel van de brief ter beschikking wordt gesteld aan de deskundige, evenals het nodige aan (origineel) vergelijkingsmateriaal. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of en in hoeverre hij over deze stukken kan beschikken. Het ligt in de rede dat indien het hof daadwerkelijk tot deskundige-onderzoek besluit, [appellant] zal worden belast met de betaling van het voorschot. [appellant] zal zich bij akte mogen uitlaten of hij onder deze omstandigheden deskundige-onderzoek wenst en mag een voorstel doen ten aanzien van de persoon van de deskundige. Voorzover [appellant] niet over bedoelde stukken kan beschikken dient hij aan te geven hoe hij dan denkt bewijs te kunnen leveren van de echtheid van bedoeld stuk.
De curator zal daarop bij akte mogen reageren.
6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.