6. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de Rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
"(…)
6. Ingevolge de desbetreffende bepalingen van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen zijn werknemers verzekerd. Voor de toepassing van die wetten wordt onder werknemer verstaan: de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Op grond van artikel 25 van de Wfsv is premieplichtig degene tot wie hij in dienstbetrekking staat.
7. Op grond van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking verstaan de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Alsdan zijn er drie elementen waaraan moet worden voldaan, wil sprake zijn van een dienstbetrekking in voormelde zin, te weten:
( i) een gezagsverhouding, (ii) voor de werknemer: een verplichting tot het verrichten van persoonlijke arbeid gedurende een zekere tijd, en (iii) voor de werkgever: een verplichting tot het betalen van loon.
8. De rechtbank acht aannemelijk dat er ook voor de periode 5 april 2007 tot 1 januari 2013 sprake was van schriftelijke overeenkomsten, waarbij de dochter zich heeft verplicht zorg te verlenen aan eiseres en huishoudelijk werk te verrichten voor eiseres tegen betaling door eiseres, inhoudelijk vergelijkbaar met de door eiseres overgelegde overeenkomst voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2014. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking hetgeen de dochter van eiseres ter zitting heeft gesteld, en door verweerder ook niet is betwist, omtrent de in het kader van het PGB-budget vereiste schriftelijke vastlegging van de door haar jegens eiseres verleende zorg en het uit het PGB-budget hiervoor ontvangen salaris en de tweejaarlijkse controle door de budget-verstrekker hiervan, alsmede de omstandigheid dat vanaf april 2007 eiseres over het salaris van haar dochter premies werknemersverzekeringen aan de SVB heeft afgedragen. Met het ondertekenen van die overeenkomsten heeft de dochter, gelet op de inhoud ervan, zich naar het oordeel van de rechtbank verbonden tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten behoeve van eiseres voor een zekere tijd en eiseres heeft de verplichting op zich genomen haar dochter voor die verrichte arbeid loon te betalen.
9. Voor wat betreft de aanwezigheid van een gezagsverhouding oordeelt de rechtbank verder als volgt. De omstandigheid dat tussen een persoon die werkzaamheden verricht voor een ander en die ander een verhouding van persoonlijke aard, zoals de onderhavige familierelatie, bestaat, behoeft er op zichzelf niet aan in de weg te staan dat tussen hen een gezagsverhouding aanwezig is. Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is reeds voldoende dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk te geven. Niet noodzakelijk is dat hij in feite van deze mogelijkheid gebruik maakt (HR 7 februari 2001, nr. 35760, ECLI:NL:HR:2001:AA9845). Op grond van de bepalingen in de overgelegde overeenkomst en hetgeen de dochter van eiseres ter zitting aanvullend heeft verklaard, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres bevoegd was en is om haar dochter bindende aanwijzingen te geven voor wat betreft de door die dochter te verrichten werkzaamheden en dat zij tevens van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en maakt. Er is dan ook sprake van de op grond van het hiervoor vermelde artikel 7:610 BW vereiste gezagsverhouding.
10. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat tussen eiseres en haar dochter vanaf april 2007 sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De door verweerder aangevoerde omstandigheden dat er geen schriftelijke vastlegging is van tussen eiseres en haar dochter gevoerde functioneringsgesprekken en dat (vooralsnog) niet gebleken is van specifieke vaardigheden van de dochter van eiseres met betrekking tot door haar te verrichten arbeid, doen hieraan niet af. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard. De overige standpunten van eiseres behoeven daarom geen behandeling meer.
(…)"