GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 augustus 2016
Zaaknummer : 200.182.196/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2513
Zaaknummer rechtbank : C/10/473159
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk ad IJssel,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De jongmeerderjarige is op 16 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
22 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 12 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de jongmeerderjarige:
- op 12 januari 2016 een brief van 11 januari 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 29 april 2016 een brief van 28 april 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 11 mei 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de jongmeerderjarige, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de jongmeerderjarige heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nader in onderling overleg te treden teneinde in minnelijk overleg tot een schikking te komen.
Bij brief van 28 juni 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum, ingekomen bij het hof op 29 juni 2016, is van de zijde van de jongmeerderjarige bericht dat een schikking helaas niet is bereikt en waarbij het hof wordt verzocht om daadwerkelijk uitspraak te doen op de door het hof voorgenomen datum van 13 juli 2016.
Bij V-formulier van 29 juni 2016 is van de zijde van de moeder bevestigd dat partijen geen schikking hebben bereikt en de moeder om deze reden het hof verzoekt een beschikking af te geven.
Het hof heeft daarop de uitspraakdatum op heden bepaald.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de jongmeerderjarige tot vaststelling van een door de moeder te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige ten laste van moeder (hierna: alimentatie jongmeerderjarige).
2. De jongmeerderjarige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog zijn verzoek toe te wijzen, in die zin dat een door de moeder te betalen bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van hem wordt vastgesteld van € 360,- per maand, met ingang van 1 januari 2015.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de jongmeerderjarige ongegrond te verklaren, kosten rechtens.
Kinderalimentatie
4. Het hof zal, nu de moeder in het inleidend verweerschrift onder punt 41 heeft aangegeven het redelijk te achten de ingangsdatum van de door haar te betalen bijdrage te bepalen op de datum van de indiening van het inleidend verzoekschrift (te weten 30 maart 2015), als ingangsdatum van het vaststellen van de alimentatie jongmeerderjarige uitgaan van 30 maart 2015.
Behoefte van de jongmeerderjarige
5. De jongmeerderjarige stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn behoefte niet kan worden vastgesteld. De jongmeerderjarige voert daartoe primair aan dat zijn ouders in het echtscheidingsconvenant zijn behoefte (en die van de andere kinderen) hebben vastgesteld op € 667,-- per maand per kind. Er is geen reden om daarvan af te wijken, indien het betreffende kind 18 jaar wordt. Volgens de jongmeerderjarige is op basis van de tussen de ouders overeengekomen behoefte van € 667,-- per maand en de door het hof vastgestelde bijdrage van de vader, indirect ook de door het hof veronderstelde bijdrage van de moeder bekend. Subsidiair wordt door de jongmeerderjarige gesteld dat ter bepaling van de hoogte van zijn behoefte de normen van de studiefinanciering kunnen worden toegepast, maar dat daarop een correctie kan worden toegepast omdat daarbij andere lasten aan de orde zijn nu hij nog op de middelbare school zit. Ook bij deze benadering meent de jongmeerderjarige dat een bijdrage van € 360,-- per maand van de moeder redelijk is. Geheel subsidiair meent de jongmeerderjarige dat aangesloten moet worden bij de NIBUD tabellen. Voor de volledigheid geeft de jongmeerderjarige thans een overzicht van zijn maandelijkse kosten en reserveringen, die uitkomen op een totaal bedrag van € 627,87 per maand. Verder wijst de jongmeerderjarige er nog op dat hij met ingang van 1 september 2016 zal gaan studeren.
6. In de visie van de moeder hanteert de jongmeerderjarige een onjuist uitgangspunt en past hij de wettelijke normen verkeerd toe. De moeder onderschrijft hetgeen de rechtbank in rechtsoverwegingen 3.3.2. en 3.3.3. heeft overwogen. De moeder wijst er verder op dat de door de vader berekende kosten van de kinderen van € 2.000,-- per maand nimmer werden voldaan. Het is dan ook de vraag of deze behoefte als juist moet worden aangemerkt. De moeder wijst erop dat de door de vader te betalen bijdrage bij de beschikking van 11 december 2013 van dit hof is bepaald op € 224,-- per maand.
7. Het hof overweegt als volgt. De behoefte van de jongmeerderjarige is tijdens zijn minderjarigheid nimmer vastgesteld; partijen hebben enkel bij het opmaken van het ouderschapsplan gezamenlijk begroot dat de totale kosten van de destijds minderjarige jongmeerderjarige en zijn broer en zus in totaal € 2.000,-- bedroegen. Evenmin als de rechtbank ziet het hof aanleiding om voor de vaststelling van de behoefte van de jongmeerderjarige (die thans nog niet studeert) aan te sluiten bij de normen van de Wet op de Studiefinanciering of de NIBUD tabellen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank dienaangaande over en maakt deze tot de zijne. Door de jongmeerderjarige is in hoger beroep evenwel onder punt 24 van het hoger beroepschrift een gespecificeerde behoeftelijst overgelegd, waaruit blijkt dat hij per maand gemiddeld € 627,87 aan lasten heeft. Het hof acht het, nu de jongmeerderjarige tot september 2016 een VWO opleiding heeft gevolgd en voornemens is om met ingang van september 2016 te gaan studeren, redelijk om voor de vaststelling van de behoefte van de jongmeerderjarige aan te sluiten bij deze behoeftelijst, welke het hof redelijk voorkomt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het maandbedrag dat een aan het hoger onderwijs studerende thuiswonende jongmeerderjarige blijkens de WSF nodig heeft voor levensonderhoud voor het jaar 2016 is becijferd op € 862,15 per maand.
Aandeel van de (stief)ouder(s) in de behoefte van de jongmeerderjarige
8. De jongmeerderjarige voert aan dat dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de financiële gegevens van de vader en de stiefmoeder niet zijn overgelegd, en hun draagkracht niet kan worden vastgesteld, het verzoek moet worden afgewezen, terwijl de moeder zelf heeft geconcludeerd dat zij een draagkracht heeft van € 100,-- per maand om te betalen als bijdrage voor de jongmeerderjarige. Dit is onbegrijpelijk en niet redelijk. De vader wil zijn financiële gegevens niet overleggen omdat aan de hand daarvan door de moeder in het verleden conclusies werden getrokken die niet juist zijn, maar die hem veel geld hebben gekost. Voor wat betreft de stiefmoeder, wordt door de jongmeerderjarige erop gewezen dat ten aanzien van de onderhoudsverplichting van stiefouders er een maatschappelijke verandering aan het optreden is, in die zin dat stiefouders subsidiair onderhoudsplichtig worden.
9. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De moeder heeft meermaals getracht om met de vader van de jongmeerderjarige tot een oplossing te komen, maar de vader weigert zijn financiële stukken te overleggen. De vader is niet bereid om mee te werken aan een berekening op grond van de wettelijke maatstaven waarbij gekeken wordt naar ieders draagkracht. Ook de stiefmoeder van de jongmeerderjarige is onderhoudsplichtig en haar onderhoudsverplichting is van gelijke rang als die van haar en de vader jegens de jongmeerderjarige, nu de laatste tot het gezin van de stiefmoeder behoort. Nu de gegevens van de vader en de stiefmoeder ontbreken, kan een onderhoudsbijdrage voor de jongmeerderjarige niet naar rato van ieders onderhoudsplicht worden bepaald. Verder kan niet worden aangesloten bij de berekening van de draagkracht van de vader in de beschikking van dit hof van 11 december 2013, nu uit het (derde) huwelijk van de vader met de stiefmoeder inmiddels twee kinderen zijn voortgekomen voor wie hij eveneens onderhoudsplichtig is, zoals hij dat ook is voor zijn dochter uit zijn tweede huwelijk.
10. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vader van de jongmeerderjarige is hertrouwd. Nu verifieerbare stukken met betrekking tot de (huidige) draagkracht van de vader en de stiefmoeder (alsook de moeder) ontbreken, is het hof niet in staat te wegen in welke mate de moeder, de vader en de stiefmoeder elk moeten voorzien in de behoefte van de jongmeerderjarige. Het hof acht het niet redelijk dat de jongmeerderjarige hierdoor wordt gedupeerd door hieraan het gevolg te verbinden dat het verzoek een bijdrage ten laste van de moeder vast te stellen wordt afgewezen. Gelet hierop en gelet op het feit dat het hof aannemelijk voorkomt dat de draagkracht van de vader (al dan niet tezamen met de draagkracht van de moeder en stiefmoeder) ontoereikend is om in de behoefte van alle vijf de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te voorzien, acht het hof het redelijk dat de moeder volledig met haar draagkracht bijdraagt in de behoefte van de jongmeerderjarige.
11. Uit de door de jongmeerderjarige als productie 11 bij het beroepschrift overgelegde jaaropgave blijkt dat het bruto jaarinkomen van de moeder in 2014 € 29.538,- bedroeg. Bij gebrek aan meer recente financiële gegevens van de moeder, zal het deze jaaropgave tot uitgangspunt nemen bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de moeder. Het NBI bedraagt dan € 1.868,- per maand.
12. De draagkracht van de moeder wordt berekend aan de hand van de formule 70% [1.868 – (0,3 x 1.868 + 875)] en bedraagt afgerond € 302,- per maand. Het hof houdt er rekening mee dat de moeder ook voor de studerende broer van de jongmeerderjarige, [naam] , een maandelijkse bijdrage betaalt, hetgeen niet is betwist, en zal de beschikbare draagkracht over de beide jongmeerderjarigen verdelen.
13. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de moeder een bijdrage voor de jongmeerderjarige toelaat van afgerond € 150,- per maand.
Proceskosten
14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de moeder met ingang van 30 maart 2015 aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie op € 150,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan hem te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, L.F.A. Husson en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2016.