7.2.
De Rechtbank heeft in de uitspraken van 7 april 2015, waartegen de Heffingsambtenaar in hoger beroep is gekomen, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten. De Rechtbank heeft in totaal een proceskostenveroordeling toegekend van € 2.900,25. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Kostenpost en berekening per post
|
|
Bedrag
|
- Kosten deskundige voor taxatierapporten:
1 rapport x 2 uren x € 50 x 1,19 =
1 rapport ("nadere taxatie") x 2 uren x € 50 x 1,21 =
|
€ 119,00 € 121,00
|
€ 240,00
|
- Aanwezigheid taxateur bij hoorzitting:
0,5 uren x € 50 x 1,21 =
|
|
€ 30,25
|
- Aanwezigheid taxateur bij zitting eerste aanleg:
1 uur x € 50 x 1,21 =
|
|
€ 60,50
|
- PKV bezwaar:
1 punt bezwaar, 1 punt verschijnen hoorzitting, € 244 per punt,
wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken)
= 2 x € 244 x 1,5
|
|
€ 732,00
|
- PKV beroep:
1 punt beroep, 0,5 punt repliek, 1 punt verschijnen zitting € 490 per punt, wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende
zaken)
= 2,5 x € 490 x 1,5
|
|
€ 1.837,50
|
|
|
€ 2.900,25
|
In hoger beroep is ten aanzien van de proceskostenvergoeding nog in geschil of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtskundige bijstand, of voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets, de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de deskundige en de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, eerste aanleg en in hoger beroep.
Door een derde beroepsmatig verleende rechtskundige bijstand
7.2.1.
Ingevolge de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit, kan een proceskostenveroordeling betrekking hebben op onder meer kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7.2.2.
De Heffingsambtenaar heeft in het hoger beroep aangevoerd dat de gemachtigde van belanghebbende, [F] , geen beroepsmatige bijstand verleent. De Heffingsambtenaar stelt zich kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de gemachtigde vergoeding vraagt van werkzaamheden die hij niet zelf heeft verricht, maar door een door hem ingeschakelde derde zijn verricht. Voorts stelt de Heffingsambtenaar dat de gemachtigde [F] geen rechtsbijstand heeft verleend, omdat hij geen jurist is. Daarnaast stelt de Heffingsambtenaar dat de gemachtigde geen facturen uitreikt aan zijn cliënten, waaronder belanghebbende, zodat geen sprake is van toepassing van het beginsel ’no cure no pay’.
7.2.3.
Gelet op de toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763, blz. 6) moet worden aangenomen dat voor het beroepsmatige karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening (vgl. HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41 en ABRvS 20 mei 1997, nr. R03.93/6355, ECLI:NL:RVS:1997:ZF2900, JB 1997/157).
7.2.4.
De feiten en omstandigheden van het onderhavige geding laten geen andere slotsom toe dan dat de gemachtigde [F] namens zijn cliënten bezwaar- en beroepsprocedures voert over waarderingen op grond van de Wet WOZ. Geenszins is aannemelijk geworden dat schriftelijke stukken door een ander dan [F] zijn geconcipieerd. Derhalve wordt geoordeeld dat hij in de onderhavige procedures beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. De door hem verleende bijstand is aan te merken als rechtsbijstand in de zin van het Besluit. Weliswaar is in de toelichting bij het Besluit opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de van hem afkomstige processtukken, waaronder de bezwaarschriften, beroepschriften en - voor zover ingediend - replieken, hoger beroepschriften, verweerschriften in hoger beroep en antwoorden op het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar, alsmede zijn inbreng op de hoorzittingen in bezwaar en het feit dat zijn inbreng en werkzaamheden ertoe hebben geleid dat niet alleen voor de vier onroerende zaken in deze procedures van belanghebbende, maar ook in de overige thans ter zitting behandelde 71 procedures inzake in totaal 71 onroerende zaken van belanghebbende en drie andere belanghebbenden een waardevermindering heeft plaatsgevonden, laat geen andere conclusie toe dan dat hij op de hoogte is van de juridische implicaties van WOZ-waardering en ter zake kundig is. Het feit dat de gemachtigde tijdens mondelinge behandelingen bij de Rechtbank en het Hof belanghebbenden vertegenwoordigt, vormt eveneens een aanwijzing dat hij beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De kwalificatie 'vastgoeddeskundige' in de door de Heffingsambtenaar in zijn hoger beroepschrift toegezegde, maar niet overgelegde, machtiging en in zijn LinkedIn-profiel doet hier niet aan af. Anders dan de Heffingsambtenaar kennelijk meent staat het een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde vrij om een specialist in te schakelen die op een bepaald onderdeel van de juridische problematiek meer ter zake kundig is, zoals in het onderhavige geval op het gebied van de proceskosten. De inhoud van het door de Heffingsambtenaar overlegde proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank van 2 juni 2015 met dezelfde gemachtigde heeft geen betrekking op de onderhavige procedures en behoeft derhalve in het onderhavige geschil geen behandeling.
7.2.5.
De gemachtigde van belanghebbende verleent rechtsbijstand op basis van ’no cure no pay’. In dit kader heeft de gemachtigde zijn cliënten de onder 3.7 aangehaalde machtiging laten ondertekenen. Met het ondertekenen door een cliënt van de machtiging wordt de gemachtigde gesubrogeerd in de rechten van de cliënt voor zover deze betrekking hebben op de vergoeding van proceskosten en processchade. De reden dat tot op heden geen facturen door de gemachtigde van belanghebbenden zijn uitgereikt is – zoals belanghebbende onweersproken heeft gesteld, en naar ‘s Hofs oordeel volstrekt begrijpelijk is in het kader van een ’no cure no pay’-werkwijze – dat de uitspraken nog niet onherroepelijk vaststaan. De gemachtigde van belanghebbende heeft – geloofwaardig – verklaard dat zodra de procedures onherroepelijk zijn geworden, nota’s zullen worden verstuurd.
7.2.6.
Aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand staat niet in de weg dat die bijstand is verleend op basis van ’no cure no pay’ (HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald (HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41).
7.2.7.
De Heffingsambtenaar heeft verzocht nader onderzoek te (laten) verrichten naar de achterliggende persoon achter [F] , daarmee doelend op degene die de werkzaamheden feitelijk heeft verricht, waarbij hij heeft gesuggereerd dat het geldelijk belang bij de proceskostenvergoeding niet aan [F] , maar aan die ander toekomt. Zoals onder 7.2.4 overwogen heeft [F] in alle procedures de bezwaarschriften ingediend, heeft hij zijn cliënten, inclusief belanghebbende, vertegenwoordigd op de hoorzittingen, is hij in de zaken waarin een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg aanwezig geweest en heeft hij daar steeds het woord gevoerd. Gelet op al het vorenoverwogene is niet aannemelijk geworden dat niet [F] , maar een ander beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. Het Hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de hoedanigheid van [F] en ziet daarom geen aanleiding een nader onderzoek in het aandeelhoudersregister te doen zoals de Heffingsambtenaar heeft verzocht en ziet evenmin redenen [F] , in de woorden van de Heffingsambtenaar, “te sommeren” ter zitting te verschijnen. De verzoeken worden daarom afgewezen.
7.2.8.
Gelet op het vorenoverwogene is de conclusie dat [F] een rechtsbijstandverlener is die tegen vergoeding beroepsmatige rechtsbijstand verleent, wiens kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Dubbele redelijkheidstoets
7.3.
De door belanghebbende in bezwaar, beroep en (incidenteel) hoger beroep gemaakte kosten, zowel voor de taxatie van de deskundige en diens aanwezigheid bij de hoorzittingen in de bezwaarfase en de mondelinge behandeling bij de Rechtbank, als voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand door [F] , komen op grond van artikel 7:15, tweede lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor vergoeding in aanmerking indien voldaan is aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: niet alleen het maken van de kosten als zodanig moet redelijk zijn, ook de kosten zelf moeten wat omvang betreft redelijk zijn. Een belastingplichtige die in een geval als hier aan de orde ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de Heffingsambtenaar overlegt, zal in het algemeen aan de redelijkheidstoets voldoen (HR 13 juli 2012, nr. 11/04133, ECLI:NL:HR:2012:BX0919, BNB 2012/259). Feiten noch omstandigheden zijn aangevoerd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het niet redelijk was dat belanghebbende de gemachtigde heeft ingeschakeld ter zake van de waardebepaling van de onderhavige onroerende zaken. Datzelfde geldt voor de door de gemachtigde ingeschakelde taxateur. Dat de gemachtigde zelf vastgoeddeskundige is geweest, maakt dit niet anders. Hij heeft verklaard dat hij al enige jaren niet is opgetreden als vastgoeddeskundige en om die reden de hulp van een taxateur heeft ingeschakeld die wel actuele ervaring heeft in de huidige markt. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring en acht deze gang van zaken in het belang van de cliënten van de gemachtigde, waaronder belanghebbende. De stelling van de Heffingsambtenaar dat niet is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets wordt daarom verworpen.
Kosten taxaties en aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzittingen in de bezwaarfase en de mondelinge behandeling bij de Rechtbank
7.4.1.
Ingevolge de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van een deskundige die door een belanghebbende is meegebracht dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht voor vergoeding in aanmerking.
7.4.2.
Belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek in eerste aanleg vergoeding gevraagd van een nader gecombineerd taxatieadvies dat zijn taxateur heeft opgesteld naar aanleiding van de nadere en gewijzigde onderbouwing van de Heffingsambtenaar in het verweerschrift bij de Rechtbank. Vast is komen te staan dat dit schriftuur, door hem geduid als contrataxatie, ziet op door de taxateur op de oorspronkelijke taxatierapporten gemaakte nadere aanvullingen en aanpassingen naar aanleiding van de van de zijde van de Heffingsambtenaar gegeven reactie op zijn taxatierapporten. De taxateur heeft, zo stelt belanghebbende, met betrekking tot de reeds opgestelde en in de bezwaarfase ingediende rapporten aanvullend taxatieonderzoek verricht en dit dient voor vergoeding in aanmerking te komen. Vergoeding van zowel de taxaties als de contrataxatie is op zijn plaats aangezien sprake is van nadere verslaglegging door de taxateur die nodig is geworden door de stellingen van de Heffingsambtenaar in het verweerschrift in eerste aanleg.
7.4.3.
In de onderhavige procedures is sprake van in totaal vier taxatierapporten en een contrataxatie. Uit de overgelegde taxatierapporten en contrataxatie en de daarin gehanteerde referentieobjecten en objectkenmerken, het feit dat deze, behoudens het huisnummer, het objectnummer, de kadastrale aanduiding, de foto van het object zelf - en hier en daar ook wat betreft de waarde, de inhoud, de oppervlakte - geheel identiek zijn, en gelet op de data van uitpandige opname voor alle taxaties van 3 februari 2012 en van opmaak en ondertekening van de rapporten voor alle taxaties op 1 maart 2012 en de datering van de contrataxatie op 21 augustus 2013, blijkt dat er voldoende overeenkomsten in de diverse rapporten zijn, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat voor het totaal van de vier woningen in de onderhavige zaken wat betreft de vier taxaties één rapport voor vergoeding in aanmerking komt en voor de contrataxatie één rapport voor vergoeding in aanmerking komt.
7.4.4.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit, wordt de vergoeding voor een taxatierapport vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (tekst 2012 en 2013, hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt voor de taxatierapporten en de contrataxatie een maximumtarief per uur "naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn". Ingevolge artikel II van het Besluit van 28 augustus 2012 tot wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Stb. 2012, 390) gelden immers de bij dit besluit vastgestelde tarieven voor opdrachten die op of na de datum van inwerkingtreding zijn verstrekt. Aangezien dit besluit in werking is getreden op 1 januari 2013 (Stb. 2012, 423) en alle taxatierapporten zijn opgemaakt in het jaar 2012, is het tarief uit het vóór 1 januari 2013 geldende Bts 2003 van toepassing ten aanzien van de taxatierapporten, en geldt hiervoor derhalve als maximumtarief € 81,23 per uur. De contrataxatie dateert echter van augustus 2013, waarmee voor de contrataxatie het tarief uit het na 1 januari 2013 geldende Besluit Bts 2003 en daarmee het tarief van 2013, zijnde maximaal € 116,09 per uur, van toepassing is.
7.4.5.
Artikel 15 van het Bts 2003 brengt mee dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar het op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) toepasselijke tarief. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dit alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt en dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen (HR 15 april 2011, nr. 10/04313, ECLI:NL:HR:2011:
BQ1222, BNB 2011/184). Partijen zijn het erover eens dat de omzetbelasting drukt, en dit gemeenschappelijke standpunt geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat in het onderhavige geval het te vergoeden tarief dient te worden verhoogd met omzetbelasting. Ingevolge artikel 9 juncto artikel 13 van de Wet OB 1968 is voor de taxaties niet het tarief van 21 percent van toepassing, zoals belanghebbende heeft gesteld, maar het tarief van 19 percent, omdat de taxaties vóór 1 oktober 2012 zijn verricht. Voor de vergoeding van de contrataxatie is, gelet op de datum van uitvoering hiervan, en zoals ook door de Rechtbank toegepast, het tarief van 21 percent van toepassing.
7.4.6.
In zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de werkzaamheden van een taxateur in het algemeen niet van wetenschappelijke aard zijn. In het onderhavige geval zijn er geen aanwijzingen voor het tegendeel. Wel behoren de werkzaamheden van een taxateur in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ te worden aangemerkt als van bijzondere aard in de zin van artikel 6 van het Bts 2003. De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking als het object van dien aard is dat de taxatie zeer complex is. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling in het Bts 2003 moet worden aanvaard dat ter bepaling van de mate waarin de werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking wordt genomen en dat geen rekening wordt gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur.
7.4.7.
Het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad heeft de volgende slotoverweging:
”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (…) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.”
In aansluiting op dit arrest hebben de gerechtshoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de "Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak", Stcrt. 2012, nr. 26039, geformuleerd. Volgens deze richtlijn bedraagt een uurvergoeding voor de taxatie van een woning € 50 exclusief omzetbelasting. Voor de tijd die is besteed aan een woning met een niet-inpandige opname gaan de gerechtshoven in beginsel uit van twee uren. Een geveltaxatie is als zodanig aan te merken. Het Hof ziet geen aanleiding in het onderhavige geval een andere maatstaf dan in de richtlijn neergelegd te hanteren. Daarnaast neemt het Hof voor de hiervoor als ‘contrataxatie’ aangeduide werkzaamheden van de deskundige twee uren in aanmerking.
7.4.8.
Met betrekking tot de toepasselijke vergoeding per uur in de onderhavige procedures is onvoldoende aangevoerd om af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn. Weliswaar is vanaf het jaar 2013, het jaar waarin de contrataxatie is uitgevoerd, het maximumtarief in artikel 6 van het Bts 2003 verhoogd, maar dat maakt niet dat het door de gerechtshoven en de rechtbanken in onderling overleg, naar aanleiding van het in 7.4.6 en 7.4.7 genoemde arrest, vastgestelde, voor taxatierapporten te vergoeden, tarief navenant stijgt. Dit betekent dat de vergoeding per uur € 50 bedraagt, in het geval van de taxaties verhoogd met het omzetbelastingtarief van 19 percent, derhalve € 59,50 per uur en in het geval van de contrataxatie verhoogd met het omzetbelastingtarief van 21 percent, derhalve € 60,50 per uur.
7.4.9.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank de vergoeding voor de taxaties en de contrataxatie op het juiste bedrag vastgesteld.
7.4.10.
De Rechtbank heeft terecht een vergoeding toegekend voor de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzittingen en bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg. De hoogte van de door de Rechtbank toegekende vergoeding ad € 30,25 (hoorzittingen) en € 60,50 (eerste aanleg) is in overeenstemming met de in 7.4.7 vermelde richtlijn. Het Hof acht het toegekende aantal uren en de hoogte van de vergoeding redelijk.
Kosten bezwaar en beroep wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
7.5.1.
Ingevolge artikel 7:15 in verbinding met artikel 8:75 van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van belanghebbende.
7.5.2.
Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in de onderhavige zaken dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid, 2, van het Besluit. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Tot 1 januari 2015 luidde het tweede lid van artikel 3 van het Besluit als volgt:
”Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
Bij Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411) is met ingang van 1 januari 2015 de samenhangregeling gewijzigd. Artikel 3, lid 2, van het Besluit luidt sindsdien:
”Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
7.5.3.
Aangezien de Rechtbank op 7 april 2015 uitspraak heeft gedaan is de met ingang van 1 januari 2015 geldende samenhangregeling van toepassing.
7.5.4.
In het onderhavige cluster van 75 zaken, waaronder de onderhavige zaken van belanghebbende, kunnen negen samenhangende zaken worden onderscheiden, te weten:
- -
twee zaken, te weten de procedures met nummers BK-14/00847, BK-16/00063 tot en met BK-16/00074 (1) en de procedures met nummers BK-15/00382 tot en met BK-15/00386 (2);
- -
een zaak, te weten de procedure met nummer BK-15/00198 (3);
- -
twee zaken, te weten de procedures met nummers BK-15/00387 tot en met BK-15/00396 (4) en die met nummers BK-15/00413 tot en met BK-15/00429 (5);
- -
vier zaken van belanghebbende, te weten de procedures met de nummers BK-15/00397 tot en met BK-15/00412 (6), de onderhavige procedures (7), die met nummer BK-15/00434 (8) en die met nummers BK-15/00435 tot en met BK-15/00442 (9).
7.5.5.
Deze negen zaken zijn door de Heffingsambtenaar en de Rechtbank gelijktijdig behandeld. Voorts zijn de objectkenmerken van de binnen elk van deze negen zaken in geschil zijnde, merendeels binnen één straat gelegen, woningen en de gehanteerde vergelijkingsobjecten dusdanig vergelijkbaar dat voor elk van die negen zaken afzonderlijk de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek konden zijn.
7.5.6.
Anders dan belanghebbende heeft betoogd is er geen reden tot vermeerdering van het aantal van negen met één wegens het feit dat, in afwijking van alle andere procedures, in de procedures met de nummers BK-15/00387 tot en met BK-15/00396 sprake is van onroerende zaken die zijn gelegen in twee verschillende straten. De essentiële kenmerken van deze woningen en straten komen dusdanig overeen dat deze nummers als één procedure hebben te gelden voor de toepassing van het samenhangartikel. Evenmin is er reden tot vermeerdering van het aantal van negen met één wegens het feit dat, in afwijking van alle andere procedures, in de procedures met de nummers BK-15/00397 tot en met BK-15/00412 sprake is van vergoeding van twee taxatierapporten voor het totaal van de onroerende zaken. Dit is meegenomen in de vergoeding van de kosten van de deskundige, de taxateur van belanghebbende. Gelet op de motivering in de gedingstukken en de naast enkele afwijkingen ook genoeg bestaande overeenkomsten tussen die onroerende zaken en de handelwijze van partijen, is er geen reden hier te rekenen met een extra procedure voor de samenhang. Ook hier konden de werkzaamheden van de gemachtigde ter zake van de daaraan ten grondslag liggende waarderingen van de onroerende zaken nagenoeg identiek zijn.
7.5.7.
De stelling van de Heffingsambtenaar dat voor de toepassing van het begrip "samenhangende zaken" de door hem in acht genomen termijnen in alle fasen van de procedure doorslaggevend zijn, in die zin dat door hem nagenoeg gelijktijdig behandelde zaken als samenhangend gezien dienen te worden ongeacht het moment van behandeling van die zaken in een latere fase van de procedure, vindt geen steun in het recht. In het Besluit of de systematiek daarvan ligt niet besloten dat een eenmaal toegepaste interpretatie van het begrip "samenhangende zaken" voor elke volgende fase van de procedure geldt.
7.5.8.
Gelet op het vorenoverwogene worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vastgesteld op € 732 voor de bezwaarprocedure (2 punten à € 244 (tarief 2015) x 1,5 (samenhangende zaken)). Hierbij wordt voor het indienen van het bezwaarschrift en voor het verschijnen op de hoorzitting elk 1 punt toegekend. Voorts wordt voor de procedure bij de Rechtbank (2,5 punten à € 490 (tarief 2015) x 1,5 (samenhangende zaken)) € 1.837,50 toegekend. Hierbij wordt voor het indienen van het beroepschrift 1 punt toegekend, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.
7.5.9.
Voor matiging van de berekende proceskosten in verband met bijzondere omstandigheden op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit, heeft de Heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
7.5.10.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank de vergoeding voor de kosten van bezwaar en beroep wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op het juiste bedrag vastgesteld.