arrest van 20 september 2016
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.C van `t Hek te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland.
Het verdere verloop van het geding
Het hof wijst naar zijn tussenarrest van 10 november 2015 waarbij een comparitie van partijen is gelast.
De comparitie is niet gehouden.
Appellant heeft op 22 maart 2016 een memorie van grieven genomen. In deze korte memorie heeft hij geen afzonderlijke grieven geformuleerd.
Geïntimeerde heeft op 3 mei 2016 haar memorie van antwoord genomen.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellant is het navolgende gevorderd: dat het uw hof moge behagen te vernietigen voornoemd vonnis ten aanzien van geïntimeerde, door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen op 9 juli 2015 en, opnieuw rechtdoende, de vordering van appellant ten aanzien van geïntimeerde alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
3. In eerste aanleg heeft appellant van geïntimeerde gevorderd een bedrag aan achterstallige kinderalimentatie over de periode 1 januari 2006 tot en met 27 mei 2008.
Verjaring
4. De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt is of de vordering van appellant op geïntimeerde is verjaard.
5. Appellant is van mening dat zijn vordering niet is verjaard. In punt 6 van zijn memorie van grieven stelt appellant: “Ook staat vast dat de vrouw de brief van juli 2014 heeft ontvangen. Dat betekent dus dat de vrouw uiterlijk 1 juli 2009 nog een daad ter zake stuiting van de verjaring heeft moeten ‘verrichten’, althans dat de man een en ander moet bewijzen, omdat anders de vordering verjaard is. De man is van mening dat dat het geval is en hij beroept zich hierin, in aanvulling op het in eerste aanleg gestelde, op de erkenning van de vordering door de vrouw in oktober 2009”. Volgens appellant volgt uit het e-mailverkeer tussen appellant en geïntimeerde dat geïntimeerde de vordering heeft erkend. Daarmee is de verjaring gestuit en gaat een nieuwe termijn lopen welke duurt tot oktober 2014.
6. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. De vordering ter zake van achterstallige kinderalimentatie wordt, ook in eerste aanleg, niet erkend. In het kinderconvenant ouderschapsplan, door partijen getekend op 7 juni 2010, zijn partijen het navolgende met elkaar overeengekomen: “De ouders verklaren de financiële afwikkeling aangaande de kinderen uit te voeren overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank opgenomen in de beschikking.” Met deze passage wordt verwezen naar de beschikking d.d. 18 maart 2009 van de rechtbank Rotterdam. Deze beschikking ziet op de kinderalimentatie gedurende de periode van 28 mei 2008 tot 1 augustus 2008 en de periode met ingang van 1 augustus 2008. Over laatstgenoemde periodes waren partijen het eens, deze kinderalimentatieverplichting is door geïntimeerde ook nagekomen. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over de periode vóór 28 mei 2008. In punt 11 van haar memorie van antwoord wordt door geïntimeerde ontkend dat zij in het e-mailverkeer met appellant de vordering heeft erkend. Evenmin is sprake van een handeling of gedraging waaruit erkenning van de schuld door haar blijkt.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof vindt het zorgelijk dat ondanks het feit dat er in 2010 sprake is geweest van een afgewikkeld ouderschapsonderzoek, resulterend in een ouderschapsplan, appellant wederom de strijd met geïntimeerde aangaat over de kinderalimentatie over de hiervóór gelegen periode, terwijl er in het ouderschapsplan met betrekking tot de financiën een regeling is opgenomen. Het is in het belang van partijen en de kinderen dat de strijd niet opnieuw wordt aangewakkerd. Er dient rust op dit front te komen en deze rust moet worden gehandhaafd. Ook appellant heeft daarin zijn verantwoordelijkheid te nemen.
8. Door appellant zijn e-mailberichten van 11 oktober 2009 en 12 oktober 2009 in het geding gebracht. Het e-mailbericht van 11 oktober 2009 is afkomstig van appellant. In deze e-mail stelt appellant: “De uitspraak van de alimentatie zaak heb ik een tijd laten rusten om jou de kans te geven je huis te verkopen zoals jij vermeldde in jouw mail van 17 mei 2009. Echter, we zijn in middels halverwege oktober en tot op heden heb ik van jou geen betalingsvoorstel mogen ontvangen voor het resterende bedrag van (januari 2006 t.m. 27 mei 2008) te weten € 7.989,76 wat ook door jou dient te worden voldaan.”. In het e-mailbericht van 12 oktober 2009 van geïntimeerde schrijft zij aan appellant: “Zolang het huis niet is verkocht is, is er geen geld voor wat voor betalingsregeling dan ook. Ook wil ik opmerken dat ik in deze periode zeer veel kosten voor de kinderen heb gemaakt voor kleding en schoenen e.d. Pas sinds de uitspraak wordt er vanaf jouw zijde gezorgd voor de kleding.”. Het hof leest in deze e-mail van geïntimeerde niet dat zij erkent aan appellant een bedrag schuldig te zijn van € 7.989,76. Uit de e-mail van de vrouw volgt dat zij veel kosten voor de kinderen heeft betaald en daarmee bestrijdt zij impliciet de vordering van appellant. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen treft de grief van de man geen doel. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vordering van appellant op geïntimeerde is verjaard. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over.
Beslissing
bekrachtigt het bestreden vonnis van 9 juli 2015 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep tot op heden begroot op € 1.205,- en als volgt gespecificeerd:
- griffierecht € 311,-
- advocaatkosten € 894,-;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en C.M. Warnaar is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.