GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 november 2016
Zaaknummer : 200.176.389/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-9495 en FA RK 14-2217
Zaaknummer rechtbank : C/09/455625 en C/09/462823
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.M. Schönhagen te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 9 september 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juni 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 6 november 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- -
op 28 september 2015 een brief van 25 september 2015 met als bijlage een V-formulier van 25 september 2015 met bijlagen;
- -
op 9 juni 2016 een faxbericht met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- -
op 26 oktober 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 5 november 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 9 juni 2016 een faxbericht met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 10 juni 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Ter zitting hebben partijen het hof verzocht om de beslissing in deze zaak aan te houden om hen in de gelegenheid te stellen om tot overeenstemming te komen. Het hof heeft hiertoe de uitspraakdatum bepaald op 14 september 2016. Partijen zouden het hof vóór die datum informeren over de stand van zaken in de onderhavige zaak.
Het hof heeft geen bericht ontvangen van partijen.
Bij brief van 27 september 2016 heeft het hof partijen verzocht om het hof uiterlijk 10 oktober 2016 te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
Van de zijde van de vrouw is op 4 oktober 2016 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van diezelfde datum bij het hof ingekomen.
Van de zijde van de man is geen reactie ontvangen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de deelbeschikking van 3 juli 2014 en de bestreden beschikking.
Bij genoemde deelbeschikking van 3 juli 2014 is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en iedere beslissing omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is:
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld conform de
vermogensverdelingsstaat zoals overgelegd door de vrouw;
- -
de man veroordeeld om aan de vrouw te voldoen haar overbedelingsvordering van € 12.274,- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 juni 2015 tot de datum van algehele voldoening;
- -
bepaald dat het door de vrouw onder [naam notariskantoor] te [vestigingsplaats] gestorte depotbedrag van € 40.000,- bij gebreke van enige overbedelingsvordering aan de zijde van de man, per direct, in ieder geval binnen zeven dagen na 9 juni 2015 aan de vrouw wordt uitbetaald.
De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte in het kader van de verdeling is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- -
partijen zijn op [trouwdatum] gehuwd in gemeenschap van goederen;
- -
de gemeenschap van goederen is op 28 november 2013 ontbonden door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Den Haag;
- -
de peildatum voor de omvang en de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap is 28 november 2013;
- -
voor de waardering van de diverse vermogensbestanddelen is aangesloten bij de datum van de feitelijke verdeling tenzij anders overeengekomen;
- -
als peildatum voor de waardering van de ondernemingen zijn partijen 31 december 2013 overeengekomen;
- -
de echtscheidingsbeschikking van 3 juli 2014 van de rechtbank Den Haag is op 29 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting bij het hof en bij voornoemde brief van 4 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen overlegging door de advocaat van de man op 9 juni 2016 van een faxbericht met als bijlage een V-formulier met bijlagen. Zij heeft deze stukken pas om 16.30 uur op 9 juni 2016 in haar mailbox ontvangen, heeft deze niet meer met de vrouw kunnen bespreken en is van mening dat de stukken te laat zijn ingediend en niet eenvoudig te doorgronden zijn.
Het hof zal op de betreffende stukken acht slaan, omdat het hof zelf om deze stukken verzocht heeft en de advocaat van de vrouw, mede gelet op de omvang van de stukken en het tijdstip van de mondelinge behandeling bij het hof, zijnde 14.00 uur, in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die stukken en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3. De man verzoekt in zijn beroepschrift de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdeling van de huwelijkse gemeenschap van partijen vast te stellen op de wijze zoals door de man nog voor te stellen en de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen de uitkering wegens overbedeling van de vrouw waarvan de hoogte in goede justitie wordt vastgesteld op grond van de vast te stellen verdeling.
4. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren en zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van kosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, nu het een procedure van familierechtelijke aard betreft.