2.6.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van de VvE van 9 april 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
“De overlast van de duiven is bij alle leden een bekend probleem. Het bestuur wil mandaat tot € 2.000,00 om kooien op het dak te plaatsen. Een aantal kooien wordt dan geplaatst waarin de duiven gelokt, gevangen en vervolgens afgevoerd worden. (…) Een alternatief is het plaatsen van netten bij de balkons zodat duiven er niet meer kunnen komen. Het tweede alternatief is een professionele valkenier inhuren, maar dit is erg duur. Het probleem is deels te verwijten aan het ontwerp van het nabijgelegen park, deels aan het blijven voeren van de duiven door bewoners. Vidomes stelt nog voor om sancties op te leggen aan de mensen die de duiven voeren.”
3. [appellant] vorderde in eerste aanleg, samengevat, om [geïntimeerde], bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
i) te verbieden om op haar balkon, dan wel in haar woning, duiven te voeren dan wel deze te verzorgen;
- -
ii) te verbieden om zich op welke wijze dan ook jegens derden in negatieve bewoordingen uit te laten over [appellant];
- -
iii) te gebieden om de negatieve uitlatingen te rectificeren,
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
4. Hieraan legde [appellant] ten grondslag dat [geïntimeerde] op haar balkon en in haar woning duiven voert, waarvan hij hinder ondervindt in de vorm van geluids- en stankoverlast en vervuiling van zijn balkon en de ramen en gevel van zijn woning. Ondanks herhaalde verzoeken om ermee op te houden, zowel van hem als van de VvE, gaat [geïntimeerde] daarmee door. Dit is onrechtmatig jegens hem. Ook verspreidt zij onware mededelingen over hem aan derden, waaronder buren, de VvE, de politie en de gemeente, waardoor hij in zijn eer en goede naam wordt aangetast. Ook dit is jegens hem onrechtmatig en hij heeft derhalve recht op een verbod en op rectificatie.
5. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
6. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met inachtneming van de volgende eiswijzingen. [appellant] heeft de hierboven onder 3 weergegeven vordering (ii en iii) in hoger beroep als volgt gewijzigd:
- -
ii) [geïntimeerde] te gebieden al haar publieke uitlatingen waarin zij [appellant] beticht van strafbare feiten, waaronder begrepen het opzettelijk doden van dieren en mensen, het opzettelijk toebrengen van letsel aan dieren en mensen, het verspreiden van kinderpornografische uitlatingen en het uitoefenen van kinderpornografische handelingen, te staken en ook in de toekomst gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom.
- -
iii) te gebieden om de onder ii bedoelde uitlatingen te rectificeren.
Daarnaast heeft hij zijn eis vermeerderd met de volgende aanvullende vordering:
( iv) [geïntimeerde] te verbieden om tegen de muren te bonken, te schreeuwen dan wel met deuren te gooien, op straffe van een dwangsom.
Vordering (i), zoals onder 3 weergegeven, is in hoger beroep niet gewijzigd.
Verbod voeren en verzorgen van duiven?
7. [appellant] komt met vier grieven (I t/m IV) op verschillende gronden op tegen de afwijzing van de vordering tot het verbieden duiven te voeren en te verzorgen (vordering i). De rechtbank stoelde de afwijzing met name op haar oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van (artikel 6:162 juncto) artikel 5:37 BW omdat het incidenteel voeren van duiven niet als onrechtmatig is aan te merken en de artikelen 8 en 11 van het Reglement geen ruimere strekking hebben dan artikel 5:37 BW. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8. Ter beoordeling staat of sprake is van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] jegens [appellant], of vrees voor herhaling van dit gedrag bestaat en of [appellant] voldoende belang heeft bij zijn vordering. Tussen partijen is niet in geschil dat zij gebonden zijn aan het Reglement. Het Reglement bevat in artikel 11 een algemeen verbod op het veroorzaken van overlast jegens andere bewoners. [appellant] heeft in hoger beroep een recentere versie van het Reglement overlegd. Daaruit blijkt dat de norm van artikel 11 Reglement – sinds eind 2013 – nader is ingevuld in artikel 13.5 Reglement, waarin is bepaald dat het voeren van duiven vanaf het balkon en het verzorgen of opvangen van duiven in de woning niet is toegestaan. Daarmee geeft het Reglement een concrete norm waaraan gebruikers van het appartementencomplex moeten voldoen en die is afgestemd op het samenleven in het complex. Dit is een specifiekere bepaling dan de algemene regeling van artikel 5:37 BW. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep niet, althans onvoldoende, betwist dat zij nog steeds, in ieder geval incidenteel, duiven voert. [geïntimeerde] heeft immers de stelling van [appellant] dat zij nog steeds duiven voert en de ten bewijze daarvan door [appellant] als productie 35 bij akte overgelegde foto van een bakje en een plankje met voer op haar balkon niet weersproken. In reactie daarop heeft zij slechts aangevoerd dat het af en toe voeren van vogels niet verboden is en niet leidt tot overlast (antwoordakte onder 2.) Ook als [geïntimeerde] in haar standpunt wordt gevolgd dat zij slechts incidenteel duiven voert, is dit in strijd met artikel 13.5 Reglement dat immers voorziet in een algeheel verbod op het voeren van duiven vanaf het balkon.
9. De vraag is vervolgens of dit handelen ook jegens [appellant] onrechtmatig is. Nu het Reglement mede is gericht op het voorkomen van overlast van buren jegens elkaar, levert overtreding van een zo specifieke norm als in 13.5 Reglement neergelegd, gelet op het doel daarvan, een onrechtmatige daad op jegens de buurman die daarvan overlast ondervindt. Naar het hof begrijpt, voert [geïntimeerde] nog aan dat [appellant] geen overlast ondervindt van duiven. Gelet op de door [appellant] overgelegde foto’s en de constatering in de notulen van de algemene ledenvergadering van april 2014, dat vrijwel alle bewoners van het appartementencomplex overlast van duiven ondervinden, wordt dit standpunt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. [geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat [appellant] zelf regelmatig op zijn balkon kookt en etensresten laat liggen. Hij trekt daarmee, naar zij stelt, zelf duiven aan zodat niet vaststaat dat de mogelijke overlast die hij ondervindt, te wijten is aan het incidenteel voeren van duiven door [geïntimeerde]. Wat daarvan ook zij, dit laat onverlet dat ook het – in strijd met het Reglement – voeren van duiven door [geïntimeerde], duiven aantrekt en dat voldoende vaststaat dat de door [appellant] ondervonden overlast mede daardoor wordt veroorzaakt. [appellant] heeft dan ook belang bij toewijzing van de vordering tot het verbieden van het voeren van duiven, te meer nu is gebleken dat [geïntimeerde] eerdere bevelen van de VvE om te stoppen met het voeren van duiven – naar [appellant] onbetwist heeft gesteld – niet heeft opgevolgd.
10. Een en ander leidt ertoe dat het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd voor zover vordering (i) daarin is afgewezen. Het hof zal deze vordering aldus toewijzen dat het [geïntimeerde] zal worden verboden om op haar balkon duiven te voeren dan wel in haar woning duiven te verzorgen aangezien deze formulering zo veel mogelijk aansluit bij artikel 13.5 Reglement waarop de vordering ziet en [geïntimeerde], voor zover het verbod ziet op de verzorging van duiven in de woning, daartegen geen verweer heeft gevoerd. De in eerste aanleg ten aanzien van dit verbod tot voeren en verzorgen gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen; [geïntimeerde] heeft ook hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal de dwangsom in goede justitie bepalen op € 100,- voor iedere dag waarop het verbod wordt overtreden en maximeren op een bedrag van € 10.000. Grieven I-IV slagen derhalve in zoverre. Verdere bespreking van (onderdelen van) deze grieven kan achterwege blijven.
Verbod onrechtmatige uitlatingen?
11. Vordering (ii), waarmee [appellant] beoogt om, kort gezegd, een verbod op, naar hij stelt onrechtmatige, uitlatingen te verkrijgen, staat in hoger beroep in gewijzigde vorm ter beoordeling. De vraag of [geïntimeerde] [appellant] door de gewraakte uitlatingen heeft aangetast in zijn eer en goede naam en daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In dit verband stelt het hof voorop dat de uitlatingen niet publiekelijk zijn gedaan, maar uitsluitend in privé-correspondentie of privé-gesprekken. De gewraakte uitlatingen bevatten weliswaar beschuldigingen waarvan niet vaststaat dat deze gegrond zijn, maar die beschuldigingen zijn uitsluitend gedaan in e-mails aan en gesprekken met personen en instanties – de VvE, andere bewoners van het appartementencomplex, de politie en de gemeente – die, naar [geïntimeerde] onbetwist heeft aangevoerd, op de hoogte waren van het geëscaleerde conflict tussen partijen. In het kader van dat conflict hebben (ook) van de kant van [appellant] richting [geïntimeerde] – naar [geïntimeerde] eveneens onbetwist heeft gesteld – de nodige pesterijen plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof hebben de geadresseerden de uitlatingen van [geïntimeerde] in de context van dat conflict op de juiste waarde moeten kunnen schatten, door geen betekenis aan de geuite beschuldigingen te hechten, zoals onder andere blijkt uit het feit dat zij daarop geen actie hebben ondernomen. [appellant] heeft nog aangevoerd dat hij door de gestelde onrechtmatige uitlatingen van [geïntimeerde] is aangetast in zijn eer en goede naam en schade heeft geleden omdat hij in de buurt van appartementencomplex diverse ondernemingen drijft, en de gewraakte uitlatingen mede tot personen zijn gericht die hij tot zijn klantenkring rekent. Dit heeft hij echter niet feitelijk onderbouwd, zodat niet kan worden aangenomen dat [appellant] door die uitlatingen daadwerkelijk is aangetast in zijn eer en goede naam. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken. De hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemend, zijn de gewraakte uitlatingen van [geïntimeerde] dan ook niet als onrechtmatig jegens [appellant] te kwalificeren. Er is dan ook geen reden een verbod voor vergelijkbare toekomstige uitlatingen te geven, zodat (de gewijzigde) vordering (ii) zal worden afgewezen. Het hof tekent daarbij aan dat partijen dit niet als een vrijbrief dienen te beschouwen om op de ingeslagen weg door te gaan; geenszins uitgesloten is dat verdere handelingen wel degelijk onrechtmatig zullen zijn.
12. Grief V richt zich tegen de afwijzing van een onderdeel van vordering (ii), te weten de overweging van de rechtbank dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat [geïntimeerde] [appellant] in zijn eer en goede naam heeft aangetast door hem te beschuldigen van de verspreiding van kinderporno. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [appellant] in hoger beroep drie verklaringen in het geding gebracht. Voor zover uit die verklaringen al valt af te leiden dat en wanneer de daarin genoemde uitlatingen zouden zijn gedaan, en dat deze betrekking hebben op de verspreiding van kinderporno, moeten ook die uitlatingen, naar het oordeel van het hof, worden gezien, in het kader van het geëscaleerde conflict. Door de geadresseerden zijn die uitlatingen, naar uit de verklaringen blijkt, ook zo begrepen zodat niet vaststaat dat [appellant] daardoor is aangetast in zijn eer en goede naam. Deze grief faalt derhalve.
13. In hoger beroep vordert [appellant] voor het eerst een verbod om tegen de muren te bonken, te schreeuwen en met de deuren te gooien (vordering iv), stellende dat [geïntimeerde] onrechtmatige hinder veroorzaakt doordat zij zowel overdag als in de nachtelijke uren zodanige geluidsoverlast veroorzaakt dat [appellant] niet in staat is om bezoek te ontvangen. Dit heeft hij onderbouwd met een verklaring van de heer [naam] (productie 24) en een handtekeningenlijst (productie 25). [geïntimeerde] heeft betwist dat zij geluidsoverlast veroorzaakt. Het hof oordeelt als volgt. Uit de verklaring van de heer [naam], een vriend van [appellant] die regelmatig bij hem thuis komt, valt niet af te leiden op welk moment, met welke regelmaat en onder welke omstandigheden, welke overlast werd veroorzaakt, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Dit valt evenmin af te leiden uit de handtekeningenlijst. De enkele vermelding door sommige ondertekenaars van geluidsoverlast in de laatste kolom op deze lijst is onvoldoende concreet, te meer nu uit die vermelding evenmin blijkt wie die vermelde overlast veroorzaakt. [appellant] heeft dan ook, mede gelet op de betwisting door [geïntimeerde], zijn stelling dat [geïntimeerde] onrechtmatig handelt door geluidsoverlast te veroorzaken onvoldoende onderbouwd, zodat de hierop gerichte vordering zal worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
14. Voor zover het bewijsaanbod van [appellant] niet reeds afstuit op het voorgaande, wordt dit gepasseerd omdat het geen betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Proceskosten in eerste aanleg?
15. Met grief VI komt [appellant] nog op tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Deze grief faalt. Nog steeds heeft te gelden dat partijen in de eerste aanleg over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zodat geen aanleiding bestaat om [geïntimeerde] in die kosten te veroordelen.
16. De slotsom is dat grieven I-IV gedeeltelijk slagen en dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] verbieden om duiven te voeren op haar balkon dan wel duiven te verzorgen in haar woning. Grieven V en VI falen. De in hoger beroep gewijzigde vorderingen (ii) en (iii) en nieuw ingestelde vordering (iv) worden afgewezen. Het hof ziet aanleiding om ook in hoger beroep de kosten te compenseren, nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.