Beoordeling van het hoger beroep
1. [appellante] heeft op 24 oktober 2016 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde bijlage ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 60.653,33.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw).
3. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellante] heeft gesteld dat zij weliswaar op papier eigenaar van de schoenenwinkel en het restaurant was, maar dat beide ondernemingen werden gedreven door haar ex-partner. Haar ex-partner beheerde de financiën en de administratie en [appellante] wist langere tijd niet van de schulden die kennelijk ontstonden. De administratie die niet eerder tot haar beschikking stond heeft zij inmiddels bij de boekhouder opgehaald. Met de hulp van een derde heeft zij de jaarstukken voor 2013 kunnen opmaken.
Verder heeft [appellante] een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. Met het beëindigen van de relatie met haar ex-partner en het staken van de ondernemingsactiviteiten is de oorzaak van het onbetaald laten van vorderingen en het ontstaan van nieuwe schulden geheel weggenomen, aldus [appellante] . Verder zijn er sinds augustus 2014 geen nieuwe schulden meer ontstaan.
4. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet kan worden beoordeeld of [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest, nu ook in hoger beroep de jaarstukken 2012 en 2014 van de door [appellante] gevoerde ondernemingen ontbreken en derhalve geen volledig inzicht in de bedrijfsvoering van de ondernemingen is verkregen. Het hof ziet in dit geval echter aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule. Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Een aanzienlijk deel van de schuldenlast houdt verband met de door [appellante] gevoerde ondernemingen. [appellante] heeft haar ondernemingen in juli en augustus 2014 gestaakt. Sindsdien is [appellante] geen ondernemer meer en zijn er geen nieuwe schulden meer ontstaan. Verder is [appellante] thans niet meer samen met haar ex-partner, die, volgens [appellante] , de ondernemingen feitelijk heeft gedreven. [appellante] heeft op dit moment een stabiele leefsituatie. Zij woont bij haar moeder en heeft een parttime baan in de thuiszorg voor gemiddeld 20 uur per week.
[appellante] heeft zich verder saneringsgezind getoond door - hangende het geding in hoger beroep - alsnog een gedeelte van de administratie van de ondernemingen tot haar beschikking te krijgen en met de hulp van een derde jaarstukken over het jaar 2013 op te maken.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat [appellante] zowel haar financiële als persoonlijke situatie onder controle heeft gekregen als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw.
5. Het hof acht derhalve het beroep op de hardheidsclausule geslaagd, hetgeen betekent dat [appellante] kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
6. Het hof wijst er wel op dat voor een succesvolle afronding van de schuldsanering is vereist dat [appellante] alles in het werk zal stellen om een fulltime baan te vinden, de door de te benoemen bewindvoerder gegeven aanwijzingen stipt zal opvolgen en dat [appellante] ook overigens, gevraagd én ongevraagd, aan alle verplichtingen die de wettelijke regeling haar oplegt zal voldoen, bij gebreke waarvan de schuldsaneringsregeling tussentijds zal kunnen worden beëindigd dan wel aan het einde van de schuldsaneringsregeling haar de zogenaamde ‘schone lei’ zal kunnen worden onthouden.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en [appellante] dient te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2017;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W. van Baal, M.C.M. van Dijk en D. Aarts en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.