2.5
Wat betreft de te stellen vragen hebben beide partijen enige aanpassingen voorgesteld. Het hof heeft de op- en aanmerkingen van partijen meegewogen bij de hierna volgende, definitieve vraagstelling:
1. Indien de beantwoording van één of meer van de volgende vragen buiten uw expertise valt, wilt u dat dan aangeven?
2. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van de klachten, het aanvangsmoment en het verloop daarvan, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Wilt u bij uw antwoord aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?
3. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
4. Constateert u een gezondheidsaandoening op uw vakgebied, zo ja, welke en kunt u een specifieke diagnose geven? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overwegingen geven?
5. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-Guides, laatste editie), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
6. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel van (de gevolgen van) zijn klachten of aandoening(en) bij het verrichten van activiteiten van het dagelijks leven, zoals zelfverzorging, vrijetijdsbesteding, sportbeoefening en bij beroepsuitoefening c.q. huishoudelijke arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsgeneeskundige en/of arbeidsdeskundige?
7. Zijn er nog andere - niet door betrokkene aangegeven - beperkingen waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
8. Indien er een discrepantie bestaat tussen de door betrokkene gestelde klachten en de door u geconstateerde aandoening(en), waardoor kan deze discrepantie dan worden verklaard?
9. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde aandoening(en)?
10. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
11. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
12. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies en de beperkingen?
13. Kunt u uit de u ter beschikking staande gegevens afleiden of sprake is (geweest) van afwijkingen, klachten, aandoeningen, aanleg-, en/of andere factoren die reeds bestonden vóór de aanvang van de dienstbetrekking bij de werkgever op 1 oktober 1975? Zo ja, kunt u dat toelichten? In hoeverre kunnen deze factoren de huidige klachten/aandoening(en)/beperkingen verklaren?
14. Kunt u onder verwijzing naar toonaangevende nationale en internationale literatuur op uw vakgebied aangeven wat er bekend is over de prognose van die afwijkingen, aandoening(en), klachten, aanleg-, en/of andere factoren?
15. Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk – waarschijnlijk – mogelijk – onwaarschijnlijk – zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/aandoeningen/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden zoals onder 2.3 tot en met 2.6 van het tussenarrest van 21 maart 2017 omschreven? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap, binnen uw vakgebied en - voor zover bij u bekend - tussen uw vakgebied en andere medische vakgebieden, anno 2017 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van [appellant] zoals hiervoor opgesomd onder 2.3 tot en met 2.6 van hiervoor genoemd arrest rugklachten kunnen veroorzaken dan wel de kans op rugklachten aanmerkelijk vergroten? Wijkt uw eigen opvatting over het causaal verband tussen de door [appellant] verrichte werkzaamheden en zijn rugklachten af van andere visies binnen uw beroepsgroep en zo ja, in hoeverre? Bestaan er voor zover u weet op dit punt verschillen van inzicht tussen verschillende medische specialismen? Zo ja, welke verschillen en tussen welke specialismen bestaan deze?
16. Hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/aandoeningen/beperkingen zou hebben gekregen als hij uitsluitend de beschreven werkzaamheden tussen 1975 en 2 november 1986 zou hebben verricht? En hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij uitsluitend de beschreven werkzaamheden van 2 november 1986 tot 2002 zou hebben verricht? Kunt u uw antwoorden zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?
17. Heeft u nog therapeutische suggesties dan wel andere op- of aanmerkingen, die voor de beantwoording van deze vragen van belang kunnen zijn, bijvoorbeeld de wenselijkheid van expertise op een ander vakgebied?
2.6
[appellant] heeft in zijn akte aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de hoogte van het voorschot. Heineken heeft weliswaar aangegeven dat zij het in rekening te brengen voorschot “een fors bedrag” vindt, maar zij heeft dat kennelijk gerelateerd aan het primair door haar bepleite alternatief: beslissen op basis van het rapport van Van Mourik en diens mondelinge toelichting daarop, dan wel aan de kosten die ermee gemoeid zouden zijn om aan Van Mourik enkele nadere vragen te stellen, zoals Heineken subsidiair bepleit, dan wel aan het meer subsidiair voorgestane benoemen van één nieuwe deskundige. Dat het bedrag van € 10.600,- als zodanig te hoog is voor de voorgenomen opdracht aan de twee voorgestelde deskundigen, heeft Heineken niet aangevoerd. Het hof zal daarom bepalen dat [appellant] voorafgaand aan het deskundigenonderzoek een voorschot van € 10.600,- excl. BTW dient te voldoen.
- beveelt een onderzoek door twee deskundigen teneinde aan het hof rapport uit te brengen omtrent de onder rechtsoverweging 2.5 vermelde vragen;
- benoemt als zodanig:
dr. P.M. van Roermund, orthopedisch chirurg,
dr. P.H.J.M. Elsenburg, neurochirurg,
beiden verbonden aan:
Neuro-Orthopaedisch Centrum
Prof. Bronkhorstlaan 10
3723 MB Bilthoven
030-2294267
- benoemt tot raadsheer-commissaris mr. H.M. Wattendorff;
- bepaalt dat de deskundigen hun onderzoek in beginsel zelfstandig zullen verrichten, maar dat zij zich in geval van vragen of problemen kunnen wenden tot de raadsheer-commissaris;
- bepaalt dat de deskundigen bij het verrichten van hun werkzaamheden naast de normen van hun beroepsgroep(en) tevens de leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dienen te nemen;
- bepaalt dat de deskundigen hun werkzaamheden niet zullen behoeven aan te vangen voordat door [appellant] als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 10.600,- excl. BTW zal zijn gestort. Hiertoe ontvangt [appellant] een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies;
- bepaalt dat dit voorschot uiterlijk twee weken na factuurdatum moet zijn voldaan;
- bepaalt dat de deskundigen met hun onderzoek zullen aanvangen nadat de griffier van het hof hen heeft bevestigd dat voormeld voorschot door het LDCR is ontvangen;
- bepaalt dat de deskundigen hun schriftelijke rapport ter griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zullen deponeren vóór 2 januari 2018. Uit dat rapport moet blijken:
a. dat de deskundigen beide partijen in de gelegenheid hebben gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het rapport vermeld dient te worden;
b. dat de deskundigen, alvorens een definitief rapport op te maken, partijen een conceptrapport hebben doen toekomen en zij partijen daarbij in de gelegenheid hebben gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve rapport vermeld dient te worden;
- bepaalt dat de deskundigen tegelijk met het rapport een declaratie van loon en kosten ter griffie zullen indienen onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- wijst partijen erop dat indien zij schriftelijke opmerkingen aan de deskundigen doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dient te worden verstrekt;
- wijst de deskundigen erop dat zij in verband met een mogelijk beroep van [appellant] op een blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b, BW, hun conceptrapport voordat het aan (de advocaat van) Heineken wordt gezonden, eerst aan (de advocaat van) [appellant] dienen toe te zenden. Wanneer vervolgens de advocaat van [appellant] niet binnen veertien dagen meedeelt dat [appellant] een beroep op zijn blokkeringsrecht doet, dienen de deskundigen het conceptrapport ook aan (de advocaat van) Heineken toe te zenden. Indien [appellant] wel een beroep op zijn blokkeringsrecht doet, behoeven de deskundigen niet (verder) te rapporteren en kunnen zij het hof dienovereenkomstig berichten;
- bepaalt dat [appellant] het procesdossier binnen twee weken na dagtekening van dit arrest aan ieder van de deskundigen ter hand zal stellen;
- verwijst de zaak naar de rol van 2 januari 2018 voor deskundigenrapport. Indien de deskundigen hun rapport niet vóór die datum kunnen deponeren, dienen zij uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris te verzoeken om een nadere datum voor het deponeren van het deskundigenrapport, via de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A);
- nadat de deskundigen het schriftelijke rapport hebben gedeponeerd, zal de zaak naar een roldatum worden verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant] .
- bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zendt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, R.S. van Coevorden en M.L.A. Filippini en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.