Procesverloop
1.1.
Belanghebbende heeft over het tijdvak van 1 april 2015 tot en met 30 juni 2015 op aangifte € 44.405 aan omzetbelasting voldaan.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Aan griffierecht is € 334 geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Aan griffierecht is € 503 geheven.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 oktober 2016 en ter zitting van het Hof van 13 januari 2017, beide in Den Haag. Partijen zijn op de zittingen verschenen.
1.8.
Partijen hebben, op het door het Hof op de eerste zitting gedane verzoek, een aanvullende toelichting gegeven en nadere stukken met gegevens van feitelijke aard in het geding gebracht, belanghebbende bij brief van 30 november 2016 en de Inspecteur bij brief van 28 november 2016. Van elkaars stukken hebben partijen kunnen kennisnemen.
Feiten
Met inachtneming van de vaststelling door de rechtbank en die door partijen gezamenlijk, gaat het Hof uit van de volgende feiten:
2.1.
Belanghebbende, een 28 juni 2013 opgerichte vereniging, is blijkens de statuten een samenwerkingsverband van woningcorporaties in de Regio [X] en houdt zich in die hoedanigheid bezig met het verdelen (toewijzen aan woningzoekenden) van in beheer bij de deelnemende woningcorporaties zijnde huurwoningen, met als doel in gezamenlijkheid zorg te dragen voor een rechtvaardige, doelmatige en klantgerichte verdeling (toewijzing) van deze woonruimten, en wel conform de Huisvestingsverordening [X] 2013 (Huisvestingsverordening).
2.2.
Meer specifiek bestaat de activiteit van belanghebbende uit het ten behoeve van de partijen die het Convenant Woonruimteverdeling Corporaties [X] 2013 (Convenant Woonruimteverdeling) hebben gesloten, met behulp van een geautomatiseerd systeem, verdelen (toewijzen) van de vrijkomende huurwoningen van 19 deelnemende woningcorporaties onder de bij haar ingeschreven woningzoekenden, en wel zonder winstoogmerk. In het Convenant Woonruimteverdeling zijn de samenwerkende woningcorporaties aangeduid als: "de vereniging [X] ( [X] )", zijnde belanghebbende.
2.3.
Het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsorgaan [X] (een gemeenschappelijke regeling) draagt zorg voor het doen aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden ten behoeve van het bepalen van de rangorde (artikel 5 van de Huisvestingsverordening). Woningzoekenden worden in de gelegenheid gesteld zich als zodanig te laten registreren tegen betaling van inschrijfgeld. Het bewijs van inschrijving blijft een jaar geldig, mits het inschrijfgeld tijdig is voldaan. Het Dagelijks Bestuur draagt ook zorg dat de woningzoekenden tegen het einde van de geldigheidsduur van de inschrijving in de gelegenheid worden gesteld binnen een bepaalde periode de inschrijving te verlengen. De woningzoekende wordt uitgeschreven, wanneer hij of zij niet of niet tijdig de inschrijving heeft verlengd, met de vereiste betaling.
2.4.
Volgens de Huisvestingsverordening kan het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsorgaan [X] een convenant met belanghebbende sluiten, waarmee de uitvoering van de woonruimteverdeling in de praktijk wordt geregeld. Dat is gerealiseerd met het 1 juli 2013 gesloten Convenant Woonruimteverdeling.
2.5.
Het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsorgaan [X] heeft besloten een aantal van zijn bevoegdheden te mandateren aan belanghebbende. In dat kader draagt belanghebbende zorg voor het aanleggen en bijhouden van een gezamenlijke registratie van woningzoekenden en bepaalt zij de hoogte van het (her)inschrijfgeld (artikel 5 van het Convenant Woonruimteverdeling).
2.6.
Woningzoekenden betalen € 10 voor de inschrijving als woningzoekende. De inschrijving is noodzakelijk om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning bij een van de aangesloten woningcorporaties. Het is voor de woningzoekende niet mogelijk zonder inschrijving een woning te huren van een van de deelnemende woningcorporaties. De inschrijving wordt jaarlijks verlengd voor € 10. Door in te schrijven en te verlengen bouwt een woningzoekende inschrijftijd op. De duur van inschrijving is mede bepalend voor de rangorde bij de toewijzing van een huurwoning.
2.7.
Na inschrijving en betaling ontvangt de woningzoekende een inlogcode om een profiel aan te maken op de website [X] .nl. Door middel van het profiel kan een woningzoekende een automatische selectie maken uit de huurwoningen die door de aangesloten woningcorporaties via die website worden aangeboden. Het aanbod aan een woningzoekende wordt daardoor passend gemaakt bij zijn of haar profiel.
2.8.
De aangesloten woningcorporaties hebben in juli 2014 op individuele basis een vijfjarige dienstverleningsovereenkomst gesloten met [Y] NV; belanghebbende is geen partij. [Y] NV voert feitelijk het inschrijvings- en informatiesysteem uit. De facturering van de werkzaamheden door [Y] NV in het kader van die dienstverlening, geschiedt aan belanghebbende die ook voor de betaling zorgt.
2.9.
De kosten en baten die verband houden met de exploitatie van het woonruimteverdeelsysteem en het bijhouden van het woningzoekendenregister komen voor rekening van belanghebbende (artikel 14, lid 2, letter b, van het Convenant Woonruimteverdeling). Bepaald is dat ter compensatie van (een deel van) de kosten aan de woningzoekende (her)inschrijfgelden in rekening kunnen worden gebracht (artikel 14, lid 3, van het Convenant Woonruimteverdeling).
2.10.
Bij de start van de activiteiten door belanghebbende zijn door de leden, de aangesloten woningcorporaties, naar rato van het aantal verhuurbare huurwoningen leningen verstrekt aan belanghebbende.
2.11.
Met de overschotten die belanghebbende behaalt zullen de door de leden verstrekte leningen worden afgelost. Het meerdere wordt in de balans van belanghebbende verantwoord onder de post "Vrij besteedbaar vermogen". Ook daarvoor geldt de afspraak dat dat, wanneer het niet wordt aangewend, naar rato toekomt aan de leden.
2.12.
In 2015 zijn 75.000 woningzoekenden geregistreerd, van welke personen 17.000 actief op zoek zijn naar een huurwoning. Aan 2.725 reguliere woningzoekenden is een huurwoning toegewezen. Dat is 3,6% van het totaal geregistreerde aantal woningzoekenden.
2.13.
Bij belanghebbende is een medewerkster op deeltijdbasis in dienst.
2.14.
Belanghebbende adverteert ook voor niet aangesloten woningcorporaties. De vergoeding die zij daarvoor ontvangt geeft zij aan als belaste omzet voor de omzetbelasting.
De rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen:
4. Naar het oordeel van de rechtbank verricht [belanghebbende] met de (…) activiteiten diensten tegen vergoeding in de zin van artikel 1, aanhef en onder letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) bestaande uit het verlenen van toegang tot informatie en het verkrijgen respectievelijk verhogen van een plaats op de wachtlijst. Deze diensten worden als zodanig niet vermeld in artikel 11 van de Wet OB. Het is vaste jurisprudentie dat vrijstellingen in de omzetbelasting strikt moeten worden uitgelegd, zodat op [belanghebbende] de last rust aannemelijk te maken dat haar diensten desalniettemin zijn vrijgesteld.
5. [ Belanghebbende] stelt dat op haar diensten de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder letter b, van de Wet OB van toepassing is. Zij voert daartoe aan dat haar activiteiten onlosmakelijk samenhangen met de vrijgestelde verhuur van de woningen door haar leden. De inschrijving van de woningzoekende is een met de verhuur samenhangende nevenprestatie. Tussen [belanghebbende] en de woningzoekende ontstaat verder geen rechtsverhouding. [Belanghebbende] werkt in opdracht en namens de woningcorporaties en is aldus met die corporaties te vereenzelvigen. Alle andere werkzaamheden rondom de verhuur, zoals bezichtiging van een woning, worden verricht door de woningcorporaties. [Belanghebbende] beroept zich op een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 26 november 2009 (ECLI:NL:GHLEE:2009:BK5885).
6. In het CPP-arrest (25 februari 1999, C-349/96, ECLI:EU:C:1999:93) heeft het Hof van Justitie van de EU onder meer het volgende overwogen: 'dat (…) elke dienstverlening normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald (…). (…) dat er met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten, die het lot van de fiscale hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.' Daaruit volgt dat van een samenstel van prestaties die economisch gezien als één dienst moeten worden beschouwd, slechts sprake kan zijn wanneer de verschillende in aanmerking te nemen diensten worden verleend door dezelfde dienstverrichter. Daarvan is in onderhavig geval, anders dan in de zaak waarop voornoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden ziet, geen sprake. De (vrijgestelde) verhuur van de woningen vindt immers niet plaats door [belanghebbende] maar door een veelheid van woningcorporaties.
7. [ Belanghebbende] heeft onvoldoende aangevoerd en overgelegd om te kunnen concluderen dat [belanghebbende] en de verschillende woningcorporaties vereenzelvigd moeten worden. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat [belanghebbende] ter zitting heeft bevestigd dat de woningzoekende door zijn inschrijving bij [belanghebbende] ook toegang kan krijgen tot woningen van verhuurders die geen lid zijn van [belanghebbende].
8. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Geschil en standpunten
4.1.
Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende in het kader van de activiteit, bestaande in het verdelen (toewijzen) van in beheer bij de deelnemende woningcorporaties zijnde huurwoningen, voor de omzetbelasting in aanmerking te nemen en voor dat geval belaste prestaties verricht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.3.
Voor het geval dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, staat tussen partijen vast dat aan belanghebbende een teruggaaf van € 40.000 moet worden verleend.
Beoordeling
5.1.
Het Hof stelt voorop dat uit de stukken van het geding onmiskenbaar het beeld naar voren komt - dat wordt versterkt, in aanmerking genomen de positie die de bij het Convenant Woonruimteverdeling betrokken partijen innemen ten opzichte van elkaar en gehouden in het licht van de in geding zijnde activiteit - van een zeer hechte samenwerking tussen de aangesloten woningcorporaties en belanghebbende, zodat de activiteit in kwestie om die reden kwalificeert als van door de woningcorporaties verrichte verhuurprestaties niet weg te denken ondersteunende dienstverlening, met dien verstande dat voor de omzetbelasting de met die activiteit gemoeide handelingen in beginsel hebben te gelden als prestaties die met de verhuur één ondeelbare prestatie vormen, te weten een prestatie die op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, ten 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) is vrijgesteld van omzetbelasting.
5.2.
Belanghebbende is opgericht door de gezamenlijke woningcorporaties om voor hen in gezamenlijkheid de inschrijfgelden van woningzoekenden te innen en het inschrijvings- en informatiesysteem te beheren, teneinde meer efficiency en kostenbesparingen te bereiken. Uit de nauwe banden tussen belanghebbende en de woningcorporaties leidt het Hof af, gelet ook op de vooropstelling in 5.1, dat belanghebbende, weliswaar een zelfstandige rechtspersoon, met betrekking tot die activiteit niet voor zichzelf maar voor de woningcorporaties optreedt, in werkelijkheid fungeert als een onzelfstandige assistent (belanghebbende spreekt van een kassier) van de woningcorporaties en in zoverre geen ondernemer voor de omzetbelasting is. Hoewel belanghebbende een aan de woningcorporaties gelieerde rechtspersoon is met een eigen doelstelling en een eigen bestuur, over eigen bankrekeningen beschikt en een eigen jaarrekening opmaakt, acht het Hof voor dat oordeel doorslaggevend: (i) dat de bestuursleden van belanghebbende tevens deel uitmaken van de besturen van de woningcorporaties, (ii) dat het initiatief tot oprichting van belanghebbende bij de woningcorporaties ligt, (iii) dat juist de woningcorporaties baat hebben bij de door belanghebbende verrichte activiteit, reeds omdat geen verhuur plaatsheeft zonder inschrijving, (iv) dat belanghebbende de woningcorporaties vertegenwoordigt in diverse overlegorganen, (v) dat belanghebbende het door haar beheerde inschrijvings- en informatiesysteem in beginsel niet ook aan anderen ter beschikking stelt en (vi) dat belanghebbende niet voor anderen inschrijfgelden int, met dien verstande dat zij woningzoekenden ook woningen aanbiedt van verhuurders die geen lid zijn van belanghebbende en in zoverre activiteiten in het economische verkeer verricht die - dat is niet in geschil - met omzetbelasting zijn belast.
5.3.
Ook in het geval dat belanghebbende voor de in geding zijnde activiteit ondernemer voor de omzetbelasting is, heeft naar 's Hofs oordeel evenzeer te gelden dat ter zake van de met die activiteit gemoeide prestaties, zo die niet al overeenkomstig het overwogene in 5.1 hetzelfde fiscale lot delen als de door de aangesloten woningcorporaties verrichte verhuurprestaties, heffing van omzetbelasting achterwege blijft:
5.3.1.
Voor zover dan sprake is van voor de omzetbelasting in aanmerking te nemen prestaties die zijn verricht ten behoeve van de woningzoekenden, zijn die prestaties, gelet ook op de zeer hechte samenwerking tussen de aangesloten woningcorporaties en belanghebbende (zie ook 5.1), toe te rekenen aan de woningcorporaties zelf (zie ook 5.2). Bedacht moet worden dat woningcorporaties uit de aard van hun activiteiten de prestaties in kwestie zelf plegen te verrichten en dat, in het verlengde hiervan, het afnemen van de dienst voor een gegadigde een noodzakelijke stap is huurder te worden van een woning van een van de deelnemende woningcorporaties (zonder inschrijving geen huurwoning).
5.3.2.
Voor zover dan sprake is van voor de omzetbelasting in aanmerking te nemen prestaties die zijn verricht ten behoeve van de aangesloten woningcorporaties, delen die prestaties in de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel u, van de Wet OB. Het Hof neemt in aanmerking: (i) dat van de in geding zijnde activiteit bezwaarlijk anders kan worden gezegd dan dat die bij uitstek diensten behelst die rechtstreeks nodig zijn voor en onlosmakelijk zijn verbonden met de door de woningcorporaties verrichte prestaties, (ii) dat, in het verlengde hiervan, de in geding zijnde activiteit diensten behelst die kwalificeren als diensten in de zin van artikel 9, lid 1, aanhef en onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, (iii) dat een redelijke uitlegging van de vrijstelling meebrengt dat, gelet op de uit de vastgestelde feiten naar voren komende financiële relatie tussen belanghebbende en de woningcorporaties en gelet op het gegeven dat belanghebbende geen winstoogmerk heeft, is voldaan aan de eis dat belanghebbende van de woningcorporaties slechts terugbetaling vordert van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven, (iv) dat geen sprake is van diensten, bestaande in het ter beschikking stellen van personeel of een andere van de vrijstelling uitgezonderde dienst, bijvoorbeeld een van de in artikel 9a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 genoemde diensten, (v) dat overigens geenszins is gebleken, en het ook niet voor de hand ligt, dat door de vrijstelling een concurrentieverstoring van enige betekenis optreedt en (vi) dat ook anderszins niet is gebleken van een beletsel voor toepassing van de vrijstelling.
5.4.
Dat alles voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is.
Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent teruggaaf van € 40.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.475; en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende € 837 aan griffierechten te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 20 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan
binnen zes weken
na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.