Procesverloop
1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende voor 2011 en 2012 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur heffingsrente onderscheidenlijk belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraken heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht is geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 februari 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal gemaakt.
Feiten
3.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1957, heeft de Nederlandse nationaliteit, woont in 2011 en 2012 in Nederland en werkt sedert 16 oktober 2010 in loondienst voor [A] BV (de werkgever), de in Nederland gevestigde offshore afdeling van [B] ( [B] ). De activiteiten van [A] BV omvatten:
- precisie steenstorten;
- voorbereiden van de zeebodem voor het plaatsen van een platform;
- voorbereiden van de zeebodem voor de installatie van een onderzeese pijpleiding;
- warmte-isolatie van pijpleidingen;
- beschermen van onderzeese pijpleidingen tegen schade door ankerbehandeling of trawlers.
3.2.
Belanghebbende is in 2011 werkzaam geweest in de volgende landen:
Land
|
Aantal werkdagen
|
België
|
21
|
Engeland
|
47
|
Ghana
|
31
|
Nigeria
|
13
|
Rusland
|
48
|
Verlof Nederland
|
163 weekdagen
|
Cursus Nederland
|
6 weekdagen
|
Ziekteverlof
|
35 weekdagen
|
3.3.
Belanghebbende is in 2012 werkzaam geweest in de volgende landen:
Land
|
Aantal werkdagen
|
India
|
32
|
Nigeria
|
144
|
Nederland
|
32
|
Totaal aantal werkdagen
|
208
|
3.4.
Belanghebbende is met de werkgever een zogeheten netto-looncontract aangegaan.
3.5.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.965. Hij heeft aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verzocht voor een inkomen van € 53.530.
Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.914. Voor hetzelfde bedrag heeft hij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.
3.6.
De Inspecteur heeft de aanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.965 onderscheidenlijk € 48.914. Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is niet verleend.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en overwogen, belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder aanduidend:
“8. De rechtbank stelt voorop dat de belastingplicht van eiser, als inwoner van Nederland, zich uitstrekt over het gehele 'wereldinkomen’.
9. In artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), staat vermeld dat bij algemene maatregel van bestuur ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, regelen kunnen worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering van belasting te verlenen, indien en voor zover het voorwerp van de belasting is onderworpen aan een belasting die vanwege een ander land van het Koninkrijk, een andere Mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie wordt geheven. Op grond van dit artikel is onder meer het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 (Besluit) uitgevaardigd. In artikel 1, tweede lid, van het Besluit is bepaald dat dit Besluit slechts toepassing vindt voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien.
10. Met België, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Ghana, Nigeria en India heeft Nederland verdragen ter vermijding van dubbele belasting naar inkomen en vermogen afgesloten. Gelet op het vermelde onder 9 is, nu er verdragen zijn gesloten met de landen waar eiser heeft gewerkt, het Besluit niet van toepassing.
11. Op grond van deze verdragen is de beloning van een werknemer slechts belastbaar in de woonstaat van de werknemer indien het verblijf van de werknemer in het werkland in het kalender- of belastingjaar dan wel in een periode van twaalf maanden in totaal niet langer is dan 183 dagen. Voorts is van belang dat de beloning voor de werkzaamheden van de werknemer wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van het werkland is en dat de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de werkstaat heeft.
12. Vast staat dat eiser in elk van de landen minder dan 183 dagen heeft gewerkt. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat eisers beloning is betaald door of namens een werkgever in het werkland dan wel dat deze ten laste is gekomen van een vaste inrichting van de werkgever in het werkland, komt het heffingsrecht toe aan het woonland, zijnde Nederland, en heeft verweerder het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in beide jaren terecht niet verleend.
13. Eisers beroep op het vertrouwens beginsel faalt. In 2010 is eiser het gehele jaar (en dus meer dan 183 dagen) in Rusland werkzaam geweest. De situatie in 2010 is daarmee niet vergelijkbaar met die in 2011 en 2012. Om die reden kan eiser aan het feit dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bij de vaststelling van de aanslag over 2010 wel is verleend, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hem ook in 2011 en 2012 het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou worden toegestaan.
14. De beroepen worden ingevolge artikel 24a van de Awr mede geacht betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente en belastingrente. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen ook in zoverre ongegrond te worden verklaard.”
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, J.T. Sanders en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 5 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan
binnen zes weken
na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.