4 De behandeling in raadkamer
De meervoudige beklagkamer heeft het klaagschrift op 11 april 2018 in raadkamer behandeld.
Klager en zijn raadsvrouw zijn verschenen en hebben het beklag toegelicht. De raadsvrouw heeft gepleit overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen met bijlagen.
De advocaat-generaal mr. I.M.A.M. Berben heeft in raadkamer - overeenkomstig haar eerdere schriftelijke verslag - geconcludeerd klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag.
5 De feiten en standpunten
Uit de stukken komt naar voren dat op 26 augustus 2017 vijf hennepplanten zijn aangetroffen in de achtertuin van de woning van klager. In opdracht van de officier van justitie zijn deze planten in beslag genomen en vernietigd. De officier van justitie heeft besloten klager niet te vervolgen voor dit feit, omdat er naar zijn oordeel sprake is van een gering feit. Deze beslissing is op 4 september 2017 telefonisch aan klager medegedeeld.
Klager is het niet eens met de beslissing om hem niet te vervolgen, omdat er hiermee geen einde komt aan de mogelijkheid om klager in de toekomst strafrechtelijk te vervolgen. Bovendien is hij benadeeld, omdat zijn hennepplanten in beslag zijn genomen en zijn vernietigd.
In het klaagschrift voert klager aan dat hij aan ernstige zenuwpijnen lijdt. Medicinale cannabis uit de apotheek heeft geen of onvoldoende werking voor klager. De olie uit de door hem zelf gekweekte planten is wel werkzaam. Teneinde te voorkomen dat hij onnodig pijn lijdt en om de kwaliteit van leven zo goed mogelijk te laten zijn, is klager naar zijn zeggen genoodzaakt zelf cannabis voor medicinaal gebruik te kweken.
Ter zitting in raadkamer heeft klager aangevoerd dat, naast het feit dat de door de arts aan hem voorgeschreven medicinale cannabis niet afdoende werkt voor zijn medische klachten, hij deze voorts niet kan betalen aangezien hij uitsluitend een bijstandsuitkering ontvangt en deze medicijnen niet door de verzekeringsmaatschappij worden vergoed.
De raadsvrouw van klager stelt zich - onder verwijzing naar jurisprudentie over dit onderwerp - op het standpunt dat er sprake is van een situatie waarin hij in redelijkheid de keuze mag maken zelf de door hem benodigde cannabissoort te kweken. Het is voor klager zeer stressvol om te leven met een aanhoudende dreiging van strafrechtelijke vervolging en inval in zijn woning waarna zijn planten en derhalve zijn medicijnen telkens in beslag kunnen worden genomen. Klager wenst dat zijn zaak wordt beoordeeld door de feitenrechter. In een strafzaak kan hij een beroep doen op een rechtvaardigingsgrond of de straffeloosheid van klager en ontslagen worden van alle rechtsvervolging. Op die manier kan hij cannabis blijven kweken en daarmee een bepaalde mate van kwaliteit van leven handhaven.
6 De beoordeling van het beklag.
Het hof stelt vast dat klager vervolging van zichzelf verzoekt, teneinde alle feiten en omstandigheden te laten wegen door een rechter, aangezien er naar zijn mening geen sprake is van een strafbaar feit of strafbaarheid van hemzelf en hij door het seponeren van zijn zaak geen kans heeft gekregen een en ander aan te voeren. Anders dan de sepotbeslissing stelt klager zich op het standpunt dat het feit, dan wel de persoon van de dader, niet strafbaar is wegens de medische en financiële noodzaak om zijn eigen cannabis te kweken. Klager wenst zich tegenover de strafrechter te beroepen op dat verweer. Door de beslissing om niet tot vervolging over te gaan, wordt hem deze mogelijkheid ontnomen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klager omdat deze zijn eigen strafvervolging wenst en met zijn beklag en verzoek daartoe niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt dat, blijkens de wettelijke definiëring en de jurisprudentie inzake het element ‘rechtstreeks belanghebbende’, een klager die middels een op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend beklag zijn eigen strafvervolging vraagt niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt, tenzij sprake is van een sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie in de vorm van een zogenoemd beleidssepot die de registratie van de strafbaarheid van feit of dader in stand houdt, terwijl deze door de gewezen verdachte werden en worden betwist.
In de onderhavige kwestie is de officier van justitie overgegaan tot een beleidssepot met de codering die weergeeft dat volgens het Openbaar Ministerie sprake is van een gering strafbaar feit.
Klager voert aan dat het feit, dan wel de dader niet strafbaar zijn op grond van de daartoe aangevoerde argumentatie.
Ter zitting in raadkamer heeft de raadsvrouw van klager gewezen op een aantal soortgelijke kwesties die zijn voorgelegd aan de strafrechter. Een aantal uitspraken is door de raadsvrouw overgelegd en deze zijn in het dossier gevoegd. Uit deze zaken zou kunnen worden opgemaakt dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de financiël situatie van klager en zijn zoektocht naar voor hem betaalbare cannabis met een voor hem juiste medische werking - binnen een gehanteerd gedoogbeleid - een gehonoreerd argument zouden kunnen zijn in een strafzaak.e
Daargelaten of klager door middel van een beslissing in een strafzaak een min of meer permanente en formele legitimatie voor het kweken van een geringe hoeveelheid cannabis zou kunnen verkrijgen - hetgeen het hof vooralsnog onwaarschijnlijk voorkomt - oordeelt het hof ten aanzien van het beklag op grond van het hiervoor overwogene als volgt.
De argumentatie in de onderhavige zaak - die kort weergegeven neerkomt op het aanvoeren van verweer waarmee de strafbaarheid van het feit of de dader wordt betwist - wordt door het Openbaar Ministerie niet gehonoreerd in de vorm van een daarop toegespitste sepotcode en kan na sepot niet aan de strafrechter ter beoordeling worden voorgelegd, terwijl de justitiële documentatie aangaande klager registreert dat klager een - zij het gering - strafbaar feit in de vorm van overtreding van een van de strafbepalingen van de Opiumwet heeft gepleegd.
Deze situatie en de argumentatie van klager zijn dusdanig dat er, mede gelet op de intensieve discussie over het softdrugsbeleid in Nederland en de door de raadsvrouw overgelegde uitspraken, voldoende aanleiding is om klager in deze kwestie als rechtstreeks belanghebbende aan te merken, alsmede om het beklag toe te wijzen en voor een inhoudelijke behandeling de zaak aan de strafrechter te doen voorleggen, opdat de feitenrechter kan oordelen over de door en namens klager aangevoerde verweren.
Het hof benadrukt dat met dit oordeel op geen enkele wijze inhoudelijk wordt geoordeeld over de door en namens klager aangevoerde argumentatie, maar is alles afwegende en kort samengevat van oordeel dat klager ontvankelijk moet worden verklaard en het beklag moet worden toegewezen, zodat moet worden beslist als volgt.
7 De beslissing
Verklaart klager ontvankelijk in het beklag.
Verklaart het beklag gegrond en gelast de strafvervolging van [naam klager] ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 19 april 2018 door mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.W. Beelaerts van Blokland en mr. F.J.W.M. van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.W. Kuiper-van den Haak, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.