De Rechtbank:
3. De Rechtbank heeft overwogen:
6. Tussen partijen is in geschil of de diensten die [belanghebbende] ten behoeve van de kerk verricht op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet zijn vrijgesteld. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is tussen partijen in geschil of de diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Verder is tussen partijen in geschil of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
7. [ Belanghebbende] stelt primair dat de diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de VAR-verklaring, de facturen en het Beleidsplan. Hij voert aan dat de kerk vrijgestelde diensten verricht, dat hij in feite een deel van de diensten van de kerk verricht en dat daarom deze diensten zijn vrijgesteld. In het verlengde daarvan doet [belanghebbende] een beroep op het neutraliteitsbeginsel. Subsidiair stelt [belanghebbende] dat de diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Daarnaast stelt [belanghebbende] dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd en dat hij daarom, ook als de rechtsgevolgen van de uitspraak in stand blijven, recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
8. [ De Inspecteur] stelt, kort samengevat, dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de diensten die hij heeft verricht aan de kerk zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet, dan wel op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Verder is geen sprake van schending van het neutraliteitsbeginsel en is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd.
Beoordeling van het geschil
Vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet
9. Ingevolge artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet, zijn onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van omzetbelasting vrijgesteld de diensten en daarmee nauw samenhangende leveringen door werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede door organisaties van politieke, godsdienstige, vaderlandslievende, levensbeschouwelijke of liefdadige aard aan hun leden tegen een statutair vastgestelde contributie.
10. Ingevolge het tweede lid van artikel 11 van de Wet, is de voormelde vrijstelling slechts van toepassing als met de prestaties geen winst wordt beoogd. Onder het beogen van winst wordt ook verstaan het behalen van exploitatieoverschotten, tenzij deze niet worden uitgekeerd, maar worden aangewend ten dienste van de bedoelde prestaties. De nauw samenhangende leveringen van goederen en diensten, bedoeld in het eerste lid, zijn van de vrijstelling uitgesloten wanneer zij:
a. niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen;
b. in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen welke worden verricht in rechtstreekse mededinging met aan de heffing van belasting onderworpen handelingen van commerciële ondernemingen.
11. Het is aan [belanghebbende], die een beroep doet op de vrijstelling, om aannemelijk te maken dat de door hem aan de kerk verrichtte diensten voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daarin niet geslaagd.
12. Indien een kerk vrijgestelde diensten verricht, dan nog betekent dat niet per definitie dat een eventuele derde aan wie een kerk een deel van haar diensten uitbesteedt - ongeacht hoe deze uitbesteding wordt aangeduid - ook vrijgestelde diensten verricht. De diensten van die derde dienen altijd afzonderlijk te worden beoordeeld.
13. Door [belanghebbende] is niet aannemelijk gemaakt dat zijn diensten onontbeerlijk zijn voor het verrichten van vrijgestelde - wat daar verder ook van zij - diensten van de kerk. Het Beleidsplan, de facturen en de VAR-verklaring waar [belanghebbende] naar verwijst zijn onvoldoende om aannemelijk te maken dat de door hem verleende diensten aan de kerk onder de voormelde vrijstelling vallen. Uit het Beleidsplan blijkt dat [belanghebbende] door de kerk is ingehuurd om te achterhalen waarom jongeren niet deelnemen aan de door de kerk aangeboden activiteiten en voorts om nieuwe activiteiten te bedenken die jongeren in deze tijd aanspreken. Daarmee verricht [belanghebbende] diensten aan de kerk zelf en niet aan de leden van de kerk, laat staan dat hij diensten verricht aan de leden van de kerk tegen een statutair vastgestelde contributie. Op de facturen die [belanghebbende] heeft uitgereikt aan de kerk, staat vermeld dat sprake is van aanneming van jongerenwerk. Dit is te weinig concreet om aan de hand daarvan te concluderen dat de diensten vallen onder de vrijstelling. Uit de VAR-verklaring blijkt enkel dat de Belastingdienst de werkzaamheden op basis van de door [belanghebbende] aangeleverde informatie heeft gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden.
14. Tot slot is gesteld noch gebleken dat [belanghebbende] met de diensten aan de kerk geen winst beoogt.
15. [ Belanghebbende] heeft gesteld dat sprake is van schending van het neutraliteitsbeginsel. De rechtbank begrijpt het betoog van [belanghebbende] aldus dat zijn werkzaamheden ten behoeve van de kerk moeten worden vrijgesteld, omdat de kerk vrijgestelde prestaties verricht. Zou dit anders zijn, dan zou er een ongelijke behandeling van gelijkwaardige diensten plaats vinden. [Belanghebbende] heeft ter onderbouwing van dit betoog te weinig aangevoerd. Immers niet is gebleken dat de kerk als ondernemer voor de omzetbelasting vrijgestelde prestaties verricht en evenmin is gebleken dat [belanghebbende] dezelfde prestaties verricht als de kerk.
Vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet
16. Ingevolge artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet, zijn onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van omzetbelasting vrijgesteld de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale of culturele aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen.
17. Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] geen winst beoogt. Reeds daarom is niet aannemelijk geworden dat zijn diensten aan de kerk vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Het subsidiaire standpunt van [belanghebbende] slaagt derhalve niet.
Motivering uitspraak op bezwaar
18. [ Belanghebbende] heeft verder gesteld dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Ook deze stelling faalt. [De Inspecteur] is naar het oordeel van de rechtbank in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op hetgeen [belanghebbende] in bezwaar heeft aangevoerd.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"
Geschil en standpunten
4.1.
In hoger beroep zijn, zo begrijpt het Hof, dezelfde geschilpunten aan de orde als bij de Rechtbank.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.