[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.B. Craanen te Nieuwerkerk aan den IJssel,
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank onder 2 van haar vonnis vermelde feiten, nu de juistheid hiervan in hoger beroep niet is bestreden.
2. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, om de vraag hoeveel uren [appellante] heeft gewerkt voor [geïntimeerde] in de periode van 23 juni 2015 tot en met 31 december 2015. [appellante] stelt dat zij in totaal (afgerond) 1.112 uur voor [geïntimeerde] heeft gewerkt, en vordert achterstallig loon, met nevenvorderingen. [geïntimeerde] betwist de vorderingen, en stelt dat [appellante] slechts 813,5 uur voor hem heeft gewerkt. [appellante] heeft haar stellingen onderbouwd met door haar overgelegde printjes van foto’s van urenkaartjes, waarop de door haar gewerkte en – volgens haar – door de prikklok geregistreerde werktijden zijn vermeld. Verder heeft zij in hoger beroep nog twee schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd. [geïntimeerde] betwist dat in 2015 de uren werden geregistreerd op de door [appellante] overgelegde urenkaartjes, en stelt dat dit gebeurde middels tijdschrijflijsten, die over de periode 2015 echter helaas verloren zijn gegaan. [geïntimeerde] stelt dat [appellante] alle door haar gewerkte uren betaald heeft gekregen, en wijst er op dat zij in de tijd dat zij voor hem werkte nooit bezwaar heeft gemaakt tegen het aantal uren dat op haar loonstrookjes werd vermeld. Verder heeft ook [geïntimeerde] in hoger beroep een schriftelijke getuigenverklaring overgelegd.
3. Het hof overweegt dat [appellante] de bewijslast draagt van haar stelling dat zij in de periode van 23 juni 2015 tot en met 31 december 2015 in totaal (afgerond) 1.112 uur voor [geïntimeerde] heeft gewerkt. Het hof is voorshands van oordeel dat zij dit bewijs heeft geleverd door overlegging van foto’s van de kaartjes waarop de prikkloktijden van de uren die zij heeft gewerkt zijn geprint, in samenhang met de schriftelijke verklaringen van de getuigen [X] en [Y] waarin het gebruik van dit soort kaartjes voor de urenregistratie (in de periode dat [appellante] voor [geïntimeerde] werkte) wordt bevestigd. De stelling van [geïntimeerde] dat de kaartjes in 2015 niet meer werden gebruikt, en de in dat verband door hem overgelegde schriftelijke verklaring van de getuige [Z] , acht het hof in het kader van het door [geïntimeerde] te leveren tegenbewijs vooralsnog onvoldoende overtuigend. Daarbij weegt het hof mee dat [geïntimeerde] weliswaar heeft gesteld dat hij de door (onder meer) [appellante] gewerkte uren heeft geregistreerd op tijdschrijflijsten, maar dat hij deze – ondanks zijn fiscale bewaarplicht en ondanks het feit dat partijen al in januari 2016 hebben gesproken over het aantal nog uit te betalen arbeidsuren van [appellante] – niet heeft kunnen overleggen. Dat [appellante] de kaartjes waarop de prikkloktijden zijn geprint heeft vervalst, zoals [geïntimeerde] lijkt te betogen, acht het hof vooralsnog niet aannemelijk. Het feit dat [appellante] in de tijd dat zij voor [geïntimeerde] werkte nooit bezwaar heeft gemaakt tegen het aantal uren dat op haar loonstrookjes werd vermeld, acht het hof onvoldoende zwaarwegend. De verklaring die [appellante] daarvoor heeft gegeven, namelijk dat zij zich in een afhankelijke positie bevond en bang was haar werk kwijt te raken, vormt hiervoor een aannemelijke reden.
4. Het hof zal [geïntimeerde] toelaten tot het leveren van tegenbewijs. In afwachting daarvan wordt elke verdere beslissing aangehouden.