Matiging
Reeds hierboven is opgemerkt dat naar het oordeel van het hof het onverkort toepassen van de ‘Black-Widow’-maatstaf in dit geval tot een onbillijke uitkomst leidt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de actieve en faciliterende rol van de overheid (waaronder ook het Openbaar Ministerie) ertoe heeft geleid dat de exploitatie van de coffeeshop zich kon ontwikkelen tot een dermate grote omvang dat de hierboven vastgestelde grote winsten konden worden gegenereerd. Zonder het faciliteren door die overheid was het [betrokkene] en [betrokkene 2] niet gelukt zulke grote winsten te maken.
In de hoofdzaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in dit verband het volgende overwogen:
De coffeeshop (bedoeld is Checkpoint – opmerking hof) was ingericht en georganiseerd op naleving van de gedoogvoorwaarden, zij het dat de verdachte die naar de letter bezien structureel heeft overtreden. De medewerkers werkten in een regulier dienstverband. Aan de fiscale verplichtingen werd voldaan. De exploitatie van de coffeeshop (‘de voordeur’) kon slechts mogelijk zijn door een regelmatige aanvoer van aanzienlijke hoeveelheden softdrugs (‘de achterdeur’). Van die omstandigheid was eenieder die met de coffeeshop gemoeid was op de hoogte, óók het Openbaar Ministerie. Hier doet zich de merkwaardige en niet anders als paradoxaal aan te duiden situatie voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, gedoogd wordt waar het de zogenoemde ‘voordeur’(verkoop) betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke voorraad en de aankoop van verdovende middelen(‘de achterdeur’) onverminderd verboden zijn en strafbare feiten opleveren.
(…)
De (vertegenwoordiger van)verdachte heeft openheid betracht omtrent de wijze waarop hij de coffeeshop dreef, inclusief de achterdeurproblematiek. Dat de exploitatie van de coffeeshop ‘noodzakelijkerwijs’ betekende dat de verdachte strafbare feiten pleegde, disculpeert verdachte niet, maar kleurt de feiten wel in hoge mate.”
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft voorts overwogen dat met strafoplegging ter zake van de door [betrokkene] en [betrokkene 2] begane strafbare feiten geen redelijk doel is gediend en heeft bepaald dat aan [betrokkene] en [betrokkene 2] geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelet op de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank in deze ontnemingszaak en van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in de strafzaak die het hof overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof het redelijk om het te ontnemen bedrag aanzienlijk lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. Een toewijzing van de vordering zou geen recht doen aan de omstandigheden waaronder het wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen. Als wordt gelet op al de strafrechtelijke rechterlijke beslissingen die in de Checkpoint-zaak de afgelopen jaren zijn genomen, kan men zich afvragen of de problematiek die optrad als gevolg van de sterke groei van Checkpoint – achteraf bezien – niet beter door bestuursrechtelijk ingrijpen dan door strafrechtelijk optreden kon worden aangepakt. Daar komt bij dat de overheid (zowel de rijksoverheid als de gemeente) door belastingheffingen (bijvoorbeeld BTW, Vpb, loonheffingen, IB) en het heffen van parkeergelden reeds forse inkomsten als gevolg van de exploitatie van Checkpoint door betrokkenen heeft gehad, terwijl die zelfde overheid (inclusief het Openbaar Ministerie) wist of kon weten dat Checkpoint haar hoge winsten alleen kon behalen doordat zij voortdurend in ieder geval gedoogvoorwaarde A.4 overtrad.
Anderzijds acht het hof het met de rechtbank maatschappelijk niet aanvaardbaar dat een wetsovertreder al het door hem met strafbare feiten verdiende geld mag behouden, zelfs niet wanneer – zoals hier het geval was – de overheid daarbij een discutabele rol heeft gehad.
Rekening houdend met deze omstandigheden zal het hof een matiging van 50% toepassen op het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vordering slechts voor dat deel toewijzen.
50% van € 7.023.340,89 = € 3.511.670,44