[verdachte (tevens medeverdachte 5)],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 20.000,-, subsidiair 135 dagen hechtenis. Voorts is de benadeelde partij, gelet op de gegeven vrijspraken, niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2012 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere (natuurlijke) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van verduistering als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of het opzettelijk niet voeren van een administratie als bedoeld in art. 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg;
2.
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en) in totaal euro 454.254,80, te weten:
euro 107.947 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon A], p. 1444), althans enig geldbedrag, en/of
euro 91.824,80 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon B], p. 1458), althans enig geldbedrag, en/of
euro 29.184 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon C], p. 1466), althans enig geldbedrag, en/of
euro 147.893 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon D], p. 1485), althans enig geldbedrag, en/of
euro 77.406 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon E], p. 1504),
althans enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag (en) verdachte en zijn mededader(s) telkens uit hoofde van hun bedrijf als zorgaanbieder, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
subsidiair althans, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1]),
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en) in totaal euro 454.254,80, te weten:
euro 107.947 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon A], p. 1444), althans enig geldbedrag, en/of
euro 91.824,80 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon B], p. 1458), althans enig geldbedrag, en/of
euro 29.184 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon C], p. 1466), althans enig geldbedrag, en/of
euro 147.893 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon D], p. 1485), althans enig geldbedrag, en/of
euro 77.406 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [persoon E], p. 1504),
althans enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een ander dan aan [medeverdachte 1] en/of haar mededader(s) en welk(e) geldbedrag (en) [medeverdachte 1] en/of haar mededader(s) telkens uit hoofde van hun bedrijf als zorgaanbieder, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend, aan welke bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2012 tot en met 21 maart 2016, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a)
-een factuur van [medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1]) gedateerd 3 augustus 2012 over de periode augustus 2012 gericht aan [persoon F] (DOC-011-11), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 26 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [persoon F] (DOC-011-17), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 8 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [persoon B] (DOC-070-01), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 4 juli 2013 over de periode juni 2013 gericht aan {persoon B] (DOC-070-06), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 2 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [persoon G] (DOC-073-08), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 2 juli 2013 over de periode juni 2013 gericht aan [persoon G] (DOC-073-13), en/of
b)
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 21 maart 2016 over de periode maart 2016 gericht aan [persoon A] (DOC-094-16), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 21 maart 2016 over de periode maart 2016 gericht aan [persoon D](DOC-093-20),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen,
immers heeft/hebben [medeverdachte 2] en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid,
- op voornoemde facturen onder a en/of b (een) hoger bedrag(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, dan waarvoor in werkelijkheid zorg was verleend, en/of
- op voornoemde facturen onder a (een) ander(e) zorgvorm(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, dan werkelijkheid was/waren verleend, en/of
- op voornoemde facturen onder a (een) zorgvorm(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, die in werkelijkheid in zijn geheel niet, althans niet voor het volledige bedrag zoals genoemd in dat/die factu(u)r(en) is/zijn verleend,
- op voornoemde facturen met betrekking tot [persoon G] en [persoon B] een onjuiste factuurdatum vermeld en/of laten vermelden en/of doen laten vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair, althans indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1]), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2012 tot en met 21 maart 2016, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a)
-een factuur van [medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1]) gedateerd 3 augustus 2012 over de periode augustus 2012 gericht aan [persoon F] (DOC-011-11), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 26 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [persoon F] (DOC-011-17), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 8 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [persoon B] (DOC-070-01), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 4 juli 2013 over de periode juni 2013 gericht aan [persoon B] (DOC-070-06), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 2 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [persoon G] DOC-073-08), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 2 juli 2013 over de periode juni 2013 gericht aan [persoon G] (DOC-073-13), en/of
b)
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 21 maart 2016 over de periode maart 2016 gericht aan [persoon A] (DOC-094-16), en/of
-een factuur van [medeverdachte 1] gedateerd 21 maart 2016 over de periode maart 2016 gericht aan [persoon D] (DOC-093-20),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid,
- op voornoemde facturen onder a en/of b (een) hoger bedrag(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, dan waarvoor in werkelijkheid zorg was verleend, en/of
- op voornoemde facturen onder a (een) ander(e) zorgvorm(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, dan werkelijkheid was/waren verleend, en/of
- op voornoemde facturen onder a (een) zorgvorm(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, die in werkelijkheid in zijn geheel niet, althans niet voor het volledige bedrag zoals genoemd in dat/die factu(u)r(en) is/zijn verleend,
- op voornoemde facturen met betrekking tot [persoon G] en [persoon B] een onjuiste factuurdatum vermeld en/of laten vermelden en/of doen laten vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2013 tot en met 1 maart 2016, te Velsen-Zuid en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 503.424 euro (DOC-106-01, p. 2052), althans enig(e) geldbedrag(en),
a)de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was, en/of
b)heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl [medeverdachte 2] en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 2] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair althans, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 6],
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2013 tot en met 1 maart 2016, te Velsen-Zuid en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 503.424 euro (DOC-106-01, p. 2052), althans enig(e) geldbedrag(en),
a)de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was, en/of
b)heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl [medeverdachte 6] en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 6] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt, aan welke bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1]),
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk geen administratie heeft/hebben gevoerd waaruit in ieder geval blijkt wanneer en/of welke prestaties zouden zijn geleverd en/of welke tarieven voor die prestaties in rekeningen zijn gebracht met betrekking tot de volgende personen:
-[persoon A] en/of
-[persoon B] en/of
-[persoon C] en/of
-[persoon G] en/of
-[persoon D] en/of
-[persoon E] en/of
-[persoon F],
aan welke bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 4] hebben met de aan hen gelieerde rechtspersonen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in 2012 [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) opgericht. [medeverdachte 4] is houder van 100% van de aandelen in [medeverdachte 2] en is enig bestuurder. [verdachte] houdt alle aandelen in [medeverdachte 3] en is eveneens enig bestuurder. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn gezamenlijk de bestuurders van [medeverdachte 1].
Ten behoeve van de overzichtelijkheid zal het hof de verdachten doorgaans, ook in het de verdachte betreffende arrest, bij naam noemen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van feit 5
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair ten aanzien van feit 5 de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit vanwege schending van het verbod op willekeur. Hiertoe is aangevoerd dat de Nederlandse Zorgautoriteit, verantwoordelijk voor de naleving van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (hierna: WMG), geen boete aan [medeverdachte 1] had kunnen opleggen omdat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] verwijtbaar heeft gehandeld. Doordat het Openbaar Ministerie nu wel vervolgt, wordt de intentie van de wetgever met de handhavingsinstrumenten uit de WMG omzeild.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt het hof voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de (wijze van) vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Het hof is, anders dan de verdediging meent, van oordeel dat van een vorenbedoelde uitzonderlijke situatie geen sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
Dat door [medeverdachte 1] niet verwijtbaar zou zijn gehandeld, zoals gesteld, vormt juist onderwerp van het juridisch inhoudelijk debat en maakt niet dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Voorts is gesteld noch gebleken dat enige beleidsregel eraan in de weg zou staan een strafvervolging in te stellen.
Dit brengt mee dat in zoverre geen sprake is van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van feit 5. Het verweer wordt verworpen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan [verdachte] onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is – kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft zich, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wet langdurige zorg1, op het standpunt gesteld dat de zorg die door [medeverdachte 1] op verschillende locaties werd geleverd, met uitzondering van de zorg die werd geleverd op de locatie [locatie A], niet voldeed aan het van toepassing zijnde criterium ’24-uurszorg in de nabijheid’, terwijl dit wel zo door [medeverdachte 1] werd gefactureerd en gedeclareerd. Door zich onvoldoende te verdiepen in waar [medeverdachte 1] mee bezig was en allerlei, uit het dossier blijkende, signalen dat een en ander niet volgens de regelen der kunst verliep te negeren, heeft [medeverdachte 1] minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de facturen die zijn opgesteld en ingediend vals waren. Dit maakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het plegen van valsheid in geschrift.
Door [medeverdachte 1] zijn betalingen aan [medeverdachte 6] gedaan, welke gelden een criminele herkomst vinden in de gepleegde valsheid in geschrift. Middels betaling van meerdere facturen gedurende een langere periode is een bedrag van € 503.424,- omgezet, zodat sprake is van gewoontewitwassen.
[medeverdachte 1] heeft voorts een administratie gevoerd die niet voldeed aan de ingevolge artikel 36 van de WMG hieraan te stellen eisen, omdat geen urenregistratie werd bijgehouden.
Aan voornoemde door [medeverdachte 1] gepleegde strafbare feiten heeft [verdachte], de verdachte, samen met anderen, feitelijk leiding gegeven.
Tot slot heeft [verdachte] deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Dit duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband had tot oogmerk het plegen van misdrijven, in casu het – tenlastegelegde - plegen van valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en het opzettelijk niet voeren van een administratie als bedoeld in artikel 36 WMG.
De verdediging heeft zich, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan [verdachte] is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is – kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Alle woonlocaties van [medeverdachte 1], dus niet alleen de [locatie A], voldeden in de visie van de verdediging aan het criterium ‘(kleinschalig) wooninitiatief’ – tot 1 januari 2015 – en leverden ‘24-uurszorg in de nabijheid’ – vanaf 1 januari 2015. Voor zover de facturen een (opzettelijke) onjuistheid bevatten, ontbreekt steeds het oogmerk tot misleiding. Het Zorgkantoor was op de hoogte van de werkwijze van [medeverdachte 1] en de – ongespecificeerde - facturen werden door het Zorgkantoor geaccepteerd. Van het plegen van valsheid in geschrift kan dan ook geen sprake zijn.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde verduistering is geen sprake van ‘wederrechtelijk’ toe-eigenen. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van opzet, nu [medeverdachte 1] heeft gehandeld in het vertrouwen dat wat zij deden goed was.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen kan, in het verlengde van hetgeen reeds is aangevoerd, niet worden vastgesteld dat de gelden uit (eigen) misdrijf zijn verkregen en evenmin kan worden vastgesteld dat een verhullingshandeling heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie heeft de verdediging aangevoerd dat bij [medeverdachte 1] niet het oogmerk tot het plegen van strafbare feiten bestond. Van een criminele organisatie kan dan ook geen sprake zijn.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat geen sprake is van overtreding van artikel 36 WMG. De administratie die [medeverdachte 1] wel degelijk had, volstond. Bovendien heeft het Zorgkantoor na controles van de administratie telkens geconcludeerd dat deze in orde was. In het verlengde hiervan is meer subsidiair aangevoerd dat geen sprake is van schuld zodat [verdachte] (als pleger dan wel als feitelijk leidinggever van [medeverdachte 1]) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Feit 3 – valsheid in geschrift
Het hof is van oordeel dat, voor zover al sprake is van valse facturen en het opzettelijk opmaken daarvan, bij [medeverdachte 1] geen sprake is geweest van oogmerk tot misleiding. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Bij het leveren van zorg en de verantwoording en facturering daarvan had [medeverdachte 1] als zorgaanbieder te maken met twee partijen; de budgethouders en hun bewindvoerders en de overheid, in de hoedanigheid van de zorgkantoren en vanaf 1 januari 2015 de Sociale Verzekeringsbank. Uit het dossier blijkt dat men binnen deze zorgsector op de hoogte was van de werkwijze van [medeverdachte 1], daaronder begrepen de facturering van geleverde – en niet nader gespecificeerde - zorg. Het hof heeft daarbij de overtuiging bekomen dat het de intentie van de bestuurders van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 4], was om op de juiste wijze te factureren. Zij hebben herhaaldelijk informatie ingewonnen bij en overleg gevoerd met de zorgkantoren over de juiste wijze van factureren. [medeverdachte 1] heeft ook informatie ingewonnen bij een andere zorgaanbieder die hen adviseerde om te factureren zoals [medeverdachte 1] heeft gedaan. Voorts is gebleken dat er periodiek controles bij [medeverdachte 1] werden uitgevoerd, bestaande uit onder andere huisbezoeken en gesprekken met de budgethouders en hun bewindvoerders. Na controle werden de werkwijze en wijze van factureren telkens goedgekeurd en werden de facturen uitbetaald.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van valsheid in geschrift.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van de verduistering.
Doorslaggevend hierbij is het oordeel van het hof dat de ontvangen betalingen van gefactureerde zorg als rechtmatig verkregen gelden moeten worden aangemerkt, en dat reeds daarom deze dus niet meer wederrechtelijk kunnen worden toegeëigend.
Feit 4 – (gewoonte)witwassen
Gelet op voornoemde beslissingen tot vrijspraak van valsheid in geschrift en verduistering, is het hof van oordeel dat niet langer sprake is van enig misdrijf dat als bron van illegaal vermogen kan worden aangemerkt. Dit maakt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de gelden – middellijk of onmiddellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Feit 5 – (opzettelijke) overtreding van artikel 36 WMG
Het hof overweegt dat de strekking van artikel 36 WMG is dat uit de administratie van de, in casu, zorgaanbieder herleid moet kunnen worden welke zorg is overeengekomen en is geleverd en aan wie. Uit de Memorie van Toelichting bij de WMG2 volgt dat een goede administratie onontbeerlijk is voor de eigen bedrijfsvoering, maar dat een administratie ook moet worden bijgehouden in het belang van een goede uitvoering van de wet en dat de administratie voor toezichthouders in het kader van de WMG opvraagbaar is.
Het hof is van oordeel dat het dossier geen inzicht biedt in de wijze van administreren door [medeverdachte 1], omdat niet is gebleken dat de administratie van [medeverdachte 1] is opgevraagd dan wel in beslag is genomen. Het gebrek aan inzicht in de daadwerkelijk gevoerde administratie van [medeverdachte 1] dan wel de vaststelling dat die administratie eenvoudigweg ontbrak, maakt dat het hof geen vaststellingen kan doen omtrent de omvang en inrichting van die administratie. De documenten die zich wel in het dossier bevinden, zijn afkomstig van derden en niet uit de administratie van [medeverdachte 1]. Dat maakt dat het hof op basis daarvan ook niets kan vaststellen over de administratie van [medeverdachte 1]. De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] dat wel een administratie werd gevoerd, bestaande uit in ieder geval de zorgovereenkomsten en de zorgplannen maar zonder urenregistratie, is daarvoor eveneens onvoldoende. Bovendien is het hof van oordeel dat uit de tekst van artikel 36 WMG niet expliciet volgt dat een urenregistratie dient te worden bijgehouden.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van (opzettelijke) overtreding van artikel 36 WMG.
Het hof stelt vast dat de [verdachte], exact dezelfde feitelijkheden wordt verweten als [medeverdachte 1]. Geoordeeld is echter dat die feitelijkheden niet tot enige bewezenverklaring kunnen leiden. Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] zich als (mede)pleger dan wel als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem is tenlastegelegd onder feit 2 (primair en subsidiair), 3 (primair en subsidiair), 4 (primair en subsidiair) en 5.
Feit 1 – deelname aan een criminele organisatie
In het verlengde van al het voorgaande kan naar het oordeel van het hof evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] deel heeft uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van (de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde) misdrijven.
Al het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
Overige verweren en voorwaardelijk verzoek
Gelet op voornoemde beslissingen tot vrijspraak behoeven de gevoerde verweren, voor zover niet reeds besproken, geen verdere bespreking.
Nu het hof de verdachte van alle feiten zal vrijspreken ontbreekt de noodzaak tot het voegen van meerdere toekenningsbeschikkingen en daarbij behorende bijlagen zoals de verdediging na de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting, maar vóór de sluiting ervan heeft verzocht. Het hof heeft dit verzoek als een voorwaardelijk verzoek aangemerkt en wijst het verzoek gelet op het vorenstaande af.
Vordering tot schadevergoeding Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.
In het onderhavige strafproces heeft Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 1.592.010,51. Subsidiair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 425.070,80 aan materiële schade gevorderd en meer subsidiair een bedrag van € 223.239,73.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven, zal het hof de benadeelde partij veroordelen in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, vooralsnog begroot op nihil.