Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHDHA:2025:935

Gerechtshof Den Haag
27-05-2025
03-06-2025
200.346.802/01
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2024:5815, Bekrachtiging/bevestiging
Civiel recht
Hoger beroep

ontbinding arbeidsovereenkomst, e- grond, g- grond, vernietiging beschikking kantonrechter?

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0672
AR-Updates.nl 2025-0672

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht

Zaaknummer : 200.346.802/01

Zaaknummer rechtbank : 10939897 VZ VERZ 24-1477

beschikking van 27 mei 2025

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. M.F. Ziabutt te Rijswijk,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

de Gemeente Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de Gemeente,

advocaat: mr. M.M. de Jonge Wolff te Rotterdam.

De zaak in het kort

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] (de e-grond). De kantonrechter heeft de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding afgewezen. [verzoekster] is in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep faalt. Het hof is het op alle punten eens met de kantonrechter.

Het geding in hoger beroep

1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • -

    het beroepschrift met producties, binnengekomen bij het hof op 23 september 2024, waarmee [verzoekster] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 20 juni 2024 (hierna: de beschikking);

  • -

    het verweerschrift van de Gemeente, binnengekomen bij het hof op
    7 maart 2025;

  • -

    brief van [verzoekster] van 24 december 2024 met producties;

  • -

    brief van [verzoekster] van 23 maart 2025 met producties.

2. Op 3 april 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van hun pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

3. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten. Het gaat hierbij om de door partijen gestelde feiten die door de andere partij onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.

3.1

[verzoekster] is vanaf 1 januari 2011 bij de Gemeente in dienst. De functie van [verzoekster] is

vraagwijzerconsulent met een salaris van € 3.696,01 bruto per maand (exclusief toeslagen), bij een arbeidsduur van 28 uur per week.

3.2

[verzoekster] heeft op 23 november 2017 van de Gemeente toestemming gekregen om circa 27 uur per week als indicatiesteller (op ZZP-basis) te werken. Zij heeft een onderneming, de eenmanszaak [eenmanszaak] .

3.3

[verzoekster] heeft ook nevenwerkzaamheden verricht als bewindvoerder. Zij is sinds
3 januari 2020 bestuurder (voorzitter) van de Coöperatie Bewindvoerders-coöperatief Dunamis U.A. . In het personeelsdossier van [verzoekster] bevindt zich een niet door de Gemeente ondertekend formulier, gedateerd op 24 maart 2020, waarin [verzoekster] opgave doet van deze nevenwerkzaamheden, voor circa 10 uur per week.

3.4

Sinds oktober 2022 geldt bij de Gemeente een nieuw afwegingskader, op grond waarvan toestemming voor nevenwerkzaamheden regelmatig(er) door de Gemeente periodiek wordt geëvalueerd. Medio 2023 heeft de Gemeente gesprekken gevoerd met [verzoekster] over haar nevenwerkzaamheden. De Gemeente heeft [verzoekster] gevraagd om opnieuw toestemming te vragen voor haar nevenwerkzaamheden als bewindvoerder.

3.5

[verzoekster] heeft geen nieuwe toestemming gevraagd voor haar werk als bewindvoerder. Zij heeft verklaard dat het maar om één cliënt zou gaan en dat deze werkzaamheden zich in de afrondende fase bevonden. De Gemeente heeft [verzoekster] daarop gevraagd om bewijs te overleggen van haar ontslag als bewindvoerder. [verzoekster] heeft dat niet gedaan. De teamleider van [verzoekster] heeft vervolgens op 18 augustus 2023 een integriteitsmelding gedaan omdat zij van mening was dat [verzoekster] onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over de omvang van haar nevenwerkzaamheden. Op 28 augustus 2023 is een integriteitsonderzoek gestart. Het onderzoek is uitgevoerd door de Centrale Onderzoekseenheid van de Gemeente (hierna: COE).

3.6

Onderdeel van het integriteitsonderzoek was een onderzoek naar de werklaptop van [verzoekster] . Op deze laptop werden (ook) documenten aangetroffen die te maken hadden met haar nevenwerkzaamheden als indicatiesteller, waaronder facturen uit 2018, 2019, 2020 en 2022. De COE heeft hierbij onder meer facturen aangetroffen die [verzoekster] heeft verzonden aan opdrachtgevers voor werkzaam-heden in perioden waarin [verzoekster] bij de Gemeente als ziek stond geregistreerd. Het gaat om werkzaamheden in twee periodes: (1) week 49 tot en met 52 van het jaar 2019, terwijl [verzoekster] van 10 tot en met 29 december 2019 ziek was, en (2) week 50 tot en met 52 van het jaar 2021, terwijl zij van 29 november tot en met 16 december 2021 ziek was. [verzoekster] is gevraagd om hiervoor een verklaring te geven. [verzoekster] heeft hierop verklaard dat zij de werkzaamheden in deze perioden aan derden heeft uitbesteed.

3.7

In de eerste week van januari 2024 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld. Op
11 januari 2024 is zij op non-actief gesteld, met behoud van salaris. Volgens [verzoekster] is de ziekmelding het gevolg van de aankondiging van de Gemeente dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] wilde beëindigen en heeft zij daardoor burn-outklachten gekregen.

Procedure in eerste aanleg

4. In eerste aanleg heeft de Gemeente verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten (de e-grond), subsidiair op grond van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), meer subsidiair op de cumulatiegrond (de i-grond). Verder heeft de gemeente verzocht te ontbinden zonder inachtneming van de tussen partijen geldende opzegtermijn
(art. 7:671b lid 8 onderdeel b BW), te bepalen dat [verzoekster] geen recht heeft op een transitievergoeding (art. 7:673 lid 7 onderdeel c BW, dan wel art. 7:673 lid 2 BW) en te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. [verzoekster] heeft primair verzocht het ontbindingsverzoek af te wijzen en subsidiair, in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, om toekenning van een transitievergoeding van € 18.786,41 bruto en een billijke vergoeding van € 25.000,-- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en primair en subsidiair om de Gemeente veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure zijnde een bedrag van € 5.750,-- exclusief btw.

6. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst op de e-grond ontbonden met ingang van 1 augustus 2024, de proceskosten gecompenseerd en al het andere afgewezen.

Verzoeken in het hoger beroep

7. In hoger beroep verzoekt [verzoekster] (samengevat) de beschikking te vernietigen, en alsnog:

  1. de verzoeken van de Gemeente in eerste aanleg af te wijzen;

  2. de arbeidsovereenkomst wegens de g-grond te ontbinden met in achtneming van de wettelijke opzegtermijn te rekenen vanaf de datum dat het hof bepaalt;

  3. [verzoekster] een transitievergoeding toe te kennen van € 18.786,41;

  4. [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,-;

  5. de Gemeente te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.

De beoordeling van het hoger beroep

Ontbinding

8. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden. [verzoekster] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. Het kennelijk beoogde doel van dat verzoek was de arbeidsovereenkomst te doen herleven. De Gemeente heeft er terecht op gewezen dat de wet niet voorziet in deze mogelijkheid. Wel kan [verzoekster] het hof verzoeken de arbeidsovereenkomst te (doen) herstellen. Vervolgens heeft [verzoekster] haar verzoek bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat zij herstel van de arbeidsovereenkomst verzoekt en dat het hof de herstelde arbeidsovereenkomst vervolgens ontbindt op de g- grond. De Gemeente heeft zich verzet tegen de wijziging van het verzoek.

9. Of de tweeconclusie-regel of de goede procesorde zich verzet tegen de wijziging van het verzoek kan in het midden blijven. De (gewijzigde) verzoeken van [verzoekster] zijn namelijk niet toewijsbaar, om de volgende redenen.

10. Het hof stelt voorop dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden. Dat heeft de kantonrechter gedaan op de e-grond. Maar de kantonrechter had de arbeidsovereenkomst in ieder geval ontbonden op de g-grond als de e-grond niet op zou gaan. Immers, niet in geschil is dat er ook in eerste aanleg al sprake was van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. [verzoekster] heeft dat desgevraagd op de mondelinge behandeling in hoger beroep nog bevestigd.

11. Het hof kan daarom niet oordelen dat het verzoek van de Gemeente om de arbeidsovereenkomst te ontbinden ten onrechte is toegewezen. Herstel van de arbeidsovereenkomst of toekenning van een billijke vergoeding op de voet van
art. 7:683 lid 3 BW is daarom niet aan de orde.

12. Met grief 3 betoogt [verzoekster] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet kon worden herplaatst. Verder betoogt [verzoekster] met grief 4 dat er sprake was van een opzegverbod. Deze grieven falen in ieder geval waar het de ontbinding van de arbeidsovereenkomst betreft. In dat opzicht dienen de grieven geen doel, alleen al omdat [verzoekster] zelf ook ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt. Het hof zal de kwesties van de herplaatsing en het opzegverbod waar nodig betrekken bij de beoordeling van de door [verzoekster] gestelde ernstige verwijtbaarheid van de Gemeente. [verzoekster] stelt dat aan de orde met grief 7.

13. Met grief 5 betoogt [verzoekster] dat het einde van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is bepaald op 1 augustus 2024. Het hof begrijpt deze grief zo dat deze ziet op de ontbinding op zichzelf beschouwd en niet op de datum waartegen. Op dit punt is van belang dat de kantonrechter – anders dan door de Gemeente verzocht – de voor [verzoekster] geldende opzegtermijn heeft gebruikt (r.o. 4.15).

14. Met grief 2 betoogt [verzoekster] dat er geen sprake is van een e-grond. Ook met grief 1 betoogt [verzoekster] (onder meer) dit. Met grief 6 betoogt [verzoekster] dat het daarom onjuist is dat aan haar geen transitievergoeding is toegekend. Al deze grieven falen omdat ook naar het oordeel van het hof sprake is van een e-grond. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.

E-grond

15. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Gemeente voldoende aanleiding had om een integriteitsmelding te doen en vervolgens ook het integriteitsonderzoek te laten uitvoeren (r.o. 4.3). Uit het onderzoek van de COE blijkt dat [verzoekster] op momenten waarop zij zich voor haar werk bij de Gemeente ziek had gemeld, werkzaamheden voor andere organisaties (gemeenten) heeft verricht (r.o. 4.4). De kantonrechter is vervolgens ingegaan op wat concreet ter zake is gebleken (r.o. 4.6 tot en met 4.8). Het gaat om omvangrijke werkzaamheden (r.o. 4.9). Dit alleen al was voor de kantonrechter reden om de arbeidsovereenkomst op de e-grond te ontbinden. Deze
e-grond wordt volgens de kantonrechter nog versterkt omdat uit het onderzoek van de COE verder blijkt dat [verzoekster] ook in andere periodes meer werkzaamheden voor derden heeft verricht dan de uren waarvoor zij toestemming had van de Gemeente en dat zij er niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij (het relevante deel van) deze uren aan anderen heeft uitbesteed (r.o. 4.9).

15. Het hof is het met deze oordelen eens en maakt deze en de gronden waarop deze berusten tot de zijne. Deze oordelen van de kantonrechter luiden volledig als volgt.

4.3

De kantonrechter oordeelt allereerst dat de Gemeente voldoende aanleiding had om een integriteitsmelding te doen en vervolgens ook het integriteitsonderzoek te laten uitvoeren. [verzoekster] heeft niet weersproken dat sinds oktober 2022 een nieuw afwegingskader geldt voor nevenwerkzaamheden. De Gemeente heeft toegelicht dat zij als goed werkgever moet controleren of haar werknemers niet te veel hooi op hun vork nemen en/of de Arbeidstijdenwet overtreden. Zou dat gebeuren, dan heeft dat immers ook gevolgen voor de Gemeente als werkgever. In dat verband is aan [verzoekster] gevraagd om openheid te geven over haar nevenwerkzaamheden en een nieuw toestemmingsformulier voor haar werkzaamheden als bewindvoerder in te vullen. De arbeidsduur van [verzoekster] bij de Gemeente (28 uur per week) en de toestemming voor nevenwerkzaamheden als indicatiesteller (circa 27 uur per week) leveren samen immers al een werkweek van 55 uur op. [verzoekster] had daarnaast op een toestemmingsformulier aangegeven ongeveer 10 uur per week als bewindvoerder te werken. De kantonrechter kan de Gemeente, gelet op deze omstandigheden volgen in haar verzoek aan [verzoekster] om openheid van zaken te geven. [verzoekster] heeft geweigerd de openheid te geven waarom de Gemeente heeft gevraagd en opnieuw om toestemming te vragen. Waar zij aanvankelijk in het gesprek van 26 juli 2023 heeft ontkend andere nevenwerkzaamheden dan die als indicatiesteller te verrichten, heeft zij vervolgens aangevoerd dat haar werkzaamheden als bewindvoerder heel beperkt zijn geweest en inmiddels zijn afgelopen. Zij heeft geweigerd om bewijs van haar ontslag als bewindvoerder aan de Gemeente te verstrekken, met een beroep op de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Ook een geanonimiseerd bewijsstuk wilde zij niet overleggen. Later heeft zij verklaard dat er geen sprake zou zijn van ontslag door de kantonrechter, maar van een aflopend bewind. Het gebrek aan openheid van [verzoekster] over haar werkzaamheden en het eindigen daarvan, terwijl zij nota bene bestuurder is van de Coöperatie Bewindvoerderscoöperatief Dunamis U.A., met als activiteit de uitvoering van beschermingsbewind, curatele en mentorschap, maken de twijfels van de Gemeente aan de integriteit van [verzoekster] gerechtvaardigd. De Gemeente mocht dan ook een melding maken en onderzoek laten doen. De uitkomst van dit onderzoek mag aan het

ontbindingsverzoek ten grondslag worden gelegd.

4.4

Uit het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid blijkt dat [verzoekster] zich niet als een goed werkneemster jegens de Gemeente heeft gedragen, alleen al omdat zij op momenten waarop zij zich voor haar werk bij de Gemeente ziek had gemeld, werkzaamheden voor andere organisaties

(gemeenten) heeft verricht. Het gaat dan specifiek om de weken 49 tot en met 52 in 2019 en de weken 50 tot en met 52 in 2021. Het ligt in de rede dat als er sprake is van een ziekmelding, er ook geen werkzaamheden voor een andere werkgever of opdrachtgever (kunnen) worden verricht. [verzoekster] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat de ziekmelding niet aan het verrichten van werkzaamheden in de weg stond. Bovendien blijkt uit de facturen dat [verzoekster] voor de meeste weken in deze twee periodes van ziekte 36 uur per week heeft gefactureerd aan anderen, terwijl de toestemming die zij heeft voor haar werkzaamheden als indicatiesteller slechts voor 27 uur per week geldt.

4.5

[verzoekster] heeft zich verweerd door te stellen dat zij de werkzaamheden in deze ziekteperiodes door anderen heeft laten uitvoeren. De Centrale Onderzoekseenheid heeft haar gevraagd om hierover duidelijkheid te geven. Dat heeft [verzoekster] echter niet (voldoende) gedaan. In de weken 49 tot en met 52 van 2019 heeft [verzoekster] via haar onderneming [eenmanszaak] in totaal 126 uur

gefactureerd voor het project gemeente Den Haag Rolz. Zij heeft aan de Centrale Onderzoekseenheid vervolgens een factuur van 31 december 2022 toegestuurd, verzonden door Hope against Hope Outreach aan [eenmanszaak] , voor in totaal 144 uur. Gelet op de datum van deze factuur ligt het niet voor de hand dat deze 144 uur gaan over weken 49 tot en met 52 van het jaar 2019. De verklaring van [verzoekster] dat zij geen invloed heeft op het moment waarop haar opdrachtnemer een factuur verstuurt, maakt niet dat daarom moet worden aangenomen dat deze factuur wel degelijk over 2019 gaat. [verzoekster] had hier een betere, sluitende uitleg over moeten geven.

4.6

In de weken 44 en 50 tot en met 52 van 2020 heeft [verzoekster] in totaal 117 uur gefactureerd voor het project gemeente SED december 2021. Zij heeft aan de Centrale Onderzoekseenheid vervolgens een factuur van 25 november 2022 toegestuurd, wederom verzonden door Hope against Hope Outreach aan [eenmanszaak] , voor onder meer 36 uur in week 44. Onduidelijk is over welk jaar dit gaat, maar het ligt voor de hand dat dit over het jaar 2022 gaat (25 november 2022 is immers kort na de weken 41 tot en met 44 van 2022) en niet over 2021. Voor het betoog van [verzoekster] dat zij de in de weken 50 tot en met 52 gefactureerde uren heeft uitbesteed aan derden heeft zij geen enkele onderbouwing gegeven.

4.7

Ook van andere op de werkcomputer van [verzoekster] aangetroffen facturen is gebleken dat zij met regelmaat 36 uur per week aan werkzaamheden in rekening bracht bij haar opdrachtgevers, terwijl zij niet voldoende heeft onderbouwd dat en in hoeverre deze werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd door derden. [verzoekster] is er dus niet in geslaagd om aan te tonen dat zij tijdens deze twee ziekteperiodes en ook daarbuiten de werkzaamheden die zij heeft gefactureerd heeft uitbesteed aan derden, in het bijzonder Hope against Hope Outreach. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen, met bijvoorbeeld overeenkomsten tussen [eenmanszaak] en derden, sluitende facturen en/of verklaringen van derden waaruit haar gelijk blijkt. Dit klemt temeer nu op de werkcomputer van [verzoekster] eveneens diverse detacheringsovereenkomsten zijn aangetroffen met een inzet van meer dan 27 uur per week (Bender 32 uur per week, DPA Professionals 36 uur per week). Een deugdelijke uitleg heeft zij achterwege gelaten. Niet alleen

tegenover de Centrale Onderzoekseenheid, maar ook in deze procedure.

4.8

Daarnaast heeft [verzoekster] verklaard dat haar echtgenoot werkzaamheden voor haar heeft verricht. Zij heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat in september 2020 een bedrag van 905,42 is uitbetaald onder de noemer arbeidscompensatie september en in december 2019 ook al eens 905,42 onder de noemer salaris december 2. [verzoekster] heeft echter geen loonstroken, overeenkomst of facturen overgelegd waaruit blijkt dat deze betalingen gaan over werkzaamheden die haar echtgenoot in haar plaats heeft verricht in de periodes waarin zij zich bij de Gemeente had ziek gemeld. Er kan daarom niet vanuit worden gegaan dat [verzoekster] de werkzaamheden (deels) door

hem heeft laten verrichten. Bij haar stelling dat ook haar dochter meewerkt, ontbreekt iedere toelichting en onderbouwing. Onduidelijk is om welke dochter het zou gaan, hoe oud zij is, welke werkzaamheden zij zou verrichten en wanneer dit is gebeurd.

4.9

Alleen al het tijdens ziekteperiodes verrichten van (omvangrijke) werkzaamheden voor andere organisaties is zodanig ernstig verwijtbaar dat van de Gemeente in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te laten voortduren. Het ontbindingsverzoek

wordt daarom op de primair door de Gemeente aangevoerde grondslag toegewezen. Daarbij komt dat uit het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid is gebleken dat [verzoekster] ook in andere periodes meer werkzaamheden voor derden heeft verricht dan de uren waarvoor zij toestemming had van de Gemeente en dat zij er niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij (het relevante deel van) deze uren aan anderen heeft uitbesteed.

17. Wat [verzoekster] daartegen in hoger beroep inbrengt, werpt geen ander licht op de zaak. Het hof gaat daar nog kort op in.

17. De uiteenzetting over een onveilige werksfeer, pestgedrag en een heksenjacht, houden geen verband met de redenen waarom de kantonrechter tot de e-grond komt. Deze doen dus niet af aan het oordeel over de e-grond. Het hof zal dit onderwerp betrekken bij de beoordeling van het verzoek een billijke vergoeding toe te kennen.

17. De stellingen van [verzoekster] in hoger beroep over de conclusies in het rapport van de COE en de oordelen van de kantonrechter daarover zijn een herhaling van zetten uit de eerste aanleg. Het hof gaat daar nog kort op in.

19.1.

De door [verzoekster] in hoger beroep overgelegde facturen (producties 19a tot en met 19e) zijn betrokken in het rapport van de COE en de kantonrechter heeft daarover geoordeeld in r.o. 4.5 en 4.6 van de bestreden beschikking. Als gezegd deelt het hof deze oordelen. Voor het hof bestaat geen aanleiding daarop wederom in te gaan.

19.2.

De door [verzoekster] overgelegde specificatie (productie 12) is niet inzichtelijk uitgelegd en geen onderwerp van het debat in hoger beroep gemaakt. Het hof gaat daaraan voorbij.

19.3.

De relevantie van de door [verzoekster] overgelegde overeenkomst van opdracht met mevrouw [naam 2] (productie 18) is evenmin goed uitgelegd. Zo is niet duidelijk gemaakt waarom deze overeenkomst kennelijk niet aan de COE is verstrekt. Verder is niet toegelicht welk concreet argument [verzoekster] aan dit stuk ontleent. Debat daarover is uitgebleven. Het hof kent aan deze overeenkomst verder geen betekenis toe.

19.4.

De overgelegde verklaring van [naam 1] (productie 15) gaat niet verder dan “dat jij de afgelopen jaren projecten hebt gedraaid die je met derden hebt uitgevoerd, waar jij altijd eindverantwoordelijke voor bent geweest”. Deze in algemene bewoordingen gestelde verklaring gaat niet concreet in op de in het geding zijnde periodes.

19.5.

Het laatste geldt ook voor de overgelegde verklaringen van de dochter en echtgenoot van [verzoekster] (producties 16 en 17).

20. De stelling van [verzoekster] dat het onderzoek van de COE vooringenomen lijkt te zijn geweest en is gebaseerd op aannames en veronderstellingen in plaats van op feiten, is onvoldoende uitgewerkt om tot andere conclusies te komen over de e-grond.

20. Kortom, er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] .

20. Herplaatsing ligt daarom niet in de rede (art. 7:669 lid 1 laatste volzin BW).

20. Er bestaat dan ook geen recht op een transitievergoeding (art. 7:673 lid 7
onderdeel c BW). Het afwijzen van een transitievergoeding is naar het oordeel van het hof niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.

23.1.

Het hof stelt voorop dat de civiele rechter zich bij het toepassen van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid uiterst terughoudend dient op te stellen.

23.2.

De stelplicht en de bewijslast op dit punt rusten bij [verzoekster] .

23.3.

[verzoekster] voert op dit punt aan dat zij sinds 2011 haar werkzaamheden bij de Gemeente altijd naar behoren heeft verricht en dat haar werk voor de Gemeente niet leed onder haar nevenactiviteiten als indicatiesteller en bewindvoerder.

23.4.

De Gemeente heeft dit betwist. De Gemeente voert aan dat [verzoekster] herhaaldelijk op haar manier van communiceren is aangesproken. Ook heeft de Gemeente vlak voor haar ontslag een klacht over [verzoekster] ontvangen en is zij - zonder afmelding - drie keer niet verschenen bij het project Werken bij de Vraagwijzer, waar zij onderdeel van uitmaakte. Verder heeft het werk voor de Gemeente wel geleden onder de nevenactiviteiten. Zo heeft [verzoekster] tijdens de periodes van ziekte in 2019 en 2021 wekenlang 36 uur per week aan nevenwerkzaamheden besteed in plaats van aan haar werkzaamheden voor de Gemeente.

23.5.

Deze voorstelling van zaken door de Gemeente is door [verzoekster] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor het hof is er daarom onvoldoende grond om te oordelen dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Billijke vergoeding

24. Met grief 7 betoogt [verzoekster] dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de Gemeente en dat er daarom recht bestaat op een billijke vergoeding. Volgens [verzoekster] had de Gemeente haar pijlen op haar gericht en stuurde zij aan op beëindiging van het dienstverband. [verzoekster] ervoer een onveilige werksituatie/-sfeer. Daardoor is een verstoorde arbeidsverhouding ontstaan.

24. Deze grief faalt om de volgende redenen.

26. Toekenning van een billijke vergoeding op grond van art. 7:671b lid 9
onderdeel c BW vereist dat er een causaal verband bestaat tussen het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het enkele feit dat sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever is dus onvoldoende om op deze grondslag een billijke vergoeding toe te kennen.

26. Er is geen causaal verband tussen de door [verzoekster] genoemde kwesties en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Immers, deze kwesties hebben niet tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geleid. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is het gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] .

26. Verder verwerpt het hof de stellingen van [verzoekster] over de handelwijze van de Gemeente. Bij grief 1 wordt een uiteenzetting gegeven over een onveilige werksfeer, pestgedrag en een heksenjacht. Daarbij wordt verwezen naar een aantal voorbeelden. Naar het oordeel van het hof bevestigen geen van deze voorbeelden de vergaande kwalificaties die [verzoekster] daaraan verbindt. Er is sprake van normaal werkgeversgedrag van de Gemeente ten opzichte van [verzoekster] . Duidelijk is dat de Gemeente grote moeite heeft gedaan om aan [verzoekster] duidelijk te maken dat haar wijze van communiceren – kort gezegd: contentieus, verongelijkt en confronterend – niet goed was en moest veranderen. In dat opzicht heeft de Gemeente zorgvuldig gehandeld. Het feit dat de gang van zaken door [verzoekster] heel anders is ervaren en irritaties bij haar heeft gewekt, maakt dit niet anders.

26. Dan nog de kwestie van het opzegverbod. Wat [verzoekster] op dit punt aanvoert, staat niet in causaal verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter daarover en maakt dit oordeel tot het zijne. De kantonrechter heeft op dit punt geoordeeld dat de ziekmelding van [verzoekster] dateert van na het verschijnen van het eindrapport van de COE, toen [verzoekster] duidelijk was dat de Gemeente de arbeidsovereenkomst met haar wilde beëindigen. [verzoekster] heeft verklaard dat haar ziekmelding hier een gevolg van is. Uit deze tijdlijn, plus de verklaring van [verzoekster] , volgt volgens de kantonrechter dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte van [verzoekster] , maar dat het andersom is (r.o. 4.11).

Slotsom

30. [verzoekster] heeft bewijs aangeboden. Dit bewijsaanbod is onvoldoende concreet gericht op ter zake dienende feiten. Het hof gaat daaraan voorbij.

30. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. Bij deze uitkomst past dat [verzoekster] in de proceskosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. Dat betekent ook dat
grief 8 faalt. Met deze grief betoogt [verzoekster] dat de Gemeente in de proceskosten van beide instanties moet worden veroordeeld. De veeggrief 9 faalt omdat het hoger beroep faalt.

Beslissing

Het hof:

  • -

    bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 20 juni 2024;

  • -

    veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 798,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II);

  • -

    verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

  • -

    wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, R.G.C. Veneman en K. Redeker en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.