WAHV 05/01231
15 februari 2006
CJIB 19078486659
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam
van 17 mei 2005
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 140,- opgelegd ter zake van "als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden", welke gedraging zou zijn verricht op 15 december 2004 om 14.43 uur op de Overtoom te Amsterdam.
3.2. De betreffende gedraging is een overtreding van art. 61a RVV 1990. Deze bepaling houdt het volgende in: "Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets of invalidenvoertuig bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden.".
3.3. De betrokkene ontkent niet dat zij telefoneerde op het moment dat de verbalisant de gedraging constateerde. Zij is echter van mening dat zij dit handsfree deed. Daartoe voert zij aan dat zij de telefoon via een speciaal daarvoor ontworpen systeem om haar linker pols bevestigd had. Tijdens het telefoneren maakte zij gebruik van de speakerfunctie en had ze de handen aan het stuur. Bovendien zou zij getelefoneerd hebben terwijl ze stilstond in de file en dus niet tijdens het rijden. Voorts stelt de betrokkene dat de verbalisant de gedraging niet zelf heeft geconstateerd maar is afgegaan op informatie van een collega.
3.4. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in: "Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn
(het hof leest: haar) linkerhand vasthield.".
3.5. De Nota van Toelichting bij het Besluit van 4 februari 2002 tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verbod handmatig telefoneren), Stb. 2002, 67, houdt onder meer in:
"Het handmatige telefoneren en het gelijktijdig besturen van een motorvoertuig, invalidenvoertuig of bromfiets vormt een gevaar voor de verkeersveiligheid. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid schat dat per jaar in het verkeer enkele tientallen doden en bijna driehonderd gewonden vallen door het gebruik van de mobiele telefoon. De oorzaak hiervan is gelegen in een tweetal factoren. Ten eerste is bij het handmatig telefoneren - vaak gedurende enige tijd - slechts één hand beschikbaar voor het verrichten van de noodzakelijke verkeershandelingen. Ten tweede wordt de aandacht van de bestuurder door het voeren van een telefoongesprek afgeleid van de verkeerssituatie. Door de combinatie van deze twee factoren ontstaat een niet te veronachtzamen risico voor de verkeersveiligheid. (...)
In artikel 61a RVV 1990 wordt gesproken van het vasthouden van een mobiele telefoon en niet van telefoneren. Hiervoor zijn verschillende redenen te geven. Ten eerste wordt hiermee de afwijzing van het fysieke aspect van het handmatig telefoneren beter tot uitdrukking gebracht. Onder vasthouden wordt verstaan het in de hand houden, het tussen oor en schouder geklemd houden etc. (...)
Ten vierde heeft het openbaar ministerie aangegeven dat een verbod op het telefoneren aanzienlijk moeilijker te handhaven is dan een verbod op het vasthouden van een mobiele telefoon.".
3.6. Uit de inhoud van de Nota van Toelichting volgt dat het begrip "vasthouden" in de zin van artikel 61a RVV 1990, met het oog op de verkeersveiligheid en de mogelijkheid tot handhaving, ruim moet worden uitgelegd.
3.7. Met betrekking tot het als bestuurder mobiel telefoneren via de speakerfunctie, waarbij het toestel op enige wijze aan de pols is bevestigd, overweegt het hof als volgt. Inherent aan deze vorm van telefoneren is dat de afstand van de gebruiker tot het toestel direct van invloed is op de kwaliteit van het contact. Dat brengt met zich mee dat niet alleen het telefoongesprek afleidt van de verkeerssituatie, maar ook het risico toeneemt dat de bestuurder fysiek te veel betrokken is bij het voeren van het telefoongesprek en daardoor minder goed in staat is de benodigde verkeershandelingen te verrichten. Blijkens de Nota van Toelichting ontstaat juist door deze combinatie van factoren een niet te veronachtzamen risico voor de verkeersveiligheid. Bovendien kan, wanneer de verstaanbaarheid bij gebruik van de speakerfunctie tijdelijk of blijvend is beperkt - bijvoorbeeld door omgevingsgeluid - eenvoudig het toestel alsnog naar het oor worden gebracht.
3.8. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat onder het begrip vasthouden ook zal moeten worden verstaan de bevestiging van een mobiele telefoon aan de pols.
3.9. Bij faxbericht van 28 november 2005, bij het verweerschrift overgelegd, heeft de verbalisant in reactie op vragen van de advocaat-generaal onder meer het volgende verklaard: "ik, verbalisant T. Krind 17747, heb de overtreding geconstateerd. (...) Ik weet dat het vasthouden van een mobiele telefoon in een voertuig terwijl er niet gereden wordt, geen overtreding is en ik derhalve hier niet voor verbaliserend kan optreden. Ergo, het voertuig was rijdende.".
3.10. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisant. Mede gelet op de verklaring van de betrokkene zelf is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Weenink en Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.