Arrest d.d. 25 juni 2008
Zaaknummer 107.002.249/01 (voorheen rolnummer 0700768)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P.R. van den Elst,
voor wie gepleit heeft mr. J.H. Mastenbroek, advocaat te Groningen,
tegen
[naam 1 ] B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. G. Machiels, die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis ex art. 254 lid 4 Rv, uitgesproken op 24 oktober 2007 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 november 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd kortgedingvonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 december 2007.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep, welke tevens de grieven behelst, luidt:
"(…) het door de kantonrechter van de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen als voorzieningenrechter op 24 oktober 2007 tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
geïntimeerde te veroordelen binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest de tussen partijen gesloten overeenkomst na te komen in die zin dat door geïntimeerde aan appellant een arbeidsovereenkomst voor de functie nationaal chauffeur voor de duur van één jaar zonder proeftijd welke per direct zal ingaan, wordt aangeboden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat geïntimeerde aan die veroordeling niet zal voldoen;
Subsidiair:
geïntimeerde te veroordelen appellant toe te laten tot de werkzaamheden van nationaal chauffeur met de daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedurende
de periode gelegen tussen de dag van betekening van het in deze te wijzen arrest en
30 september 2008, alsmede tot voldoening van loon aan appellant overeenkomend met het CAO-functieloon voor de functie van nationaal chauffeur, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat appellant in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een voorschot op de door appellant geleden schade als gevolg van het niet nakomen door geïntimeerde van de tussen geïntimeerde, appellant en [betrokkene 1] gesloten stageovereenkomst, tot een bedrag van
€ 80,- netto per dag over de periode 1 oktober 2007 tot de dag dat aan de hiervoor onder I. uit te spreken veroordeling is voldaan;
III. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties en geïntimeerde te veroordelen tot restitutie van de door appellant betaalde proceskosten van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 november 2007, de dag waarop [appellant] aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan."
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, met als conclusie:
"(…) bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep te bevestigen en [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, waarbij door de advocaat van [appellant] een pleitnota is overgelegd.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft tien grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de vaststaande feiten
1. Behoudens het gestelde in de grieven l, 2 en 3 zijn geen grieven gericht tegen de weergave door de kantonrechter van de feiten in overweging 2. (2.1 t/m 2.12) van het kortgedingvonnis waarvan beroep, zodat ook het hof van die overige feiten zal uitgaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot bedoelde grieven 1, 2 en 3 zal worden overwogen.
1.1 Voorts is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep nog het volgende komen vast te staan:
-De arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [betrokkene 1]/ING is in september 2007 - lopende de onderhavige stageovereenkomst - in onderling overleg beëindigd, onder toekenning aan [appellant] van een vergoeding.
-[appellant] geniet thans een ziektewetuitkering
Met betrekking tot de grieven
2. De grieven 1, 2 en 3 strekken ten betoge dat de kantonrechter in de overwegingen 2.7 en 2.8 van het beroepen kortgedingvonnis een aantal omstandigheden ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen.
Nu uit het volgende zal blijken dat het hof de met de grieven gewraakte omstandigheden niet aan zijn beslissing ten grondslag legt, ontberen deze grieven belang, wat daarvan verder ook zij.
3. Grief 4 keert zich tegen de wijze waarop de kantonrechter het standpunt van [appellant] heeft samengevat.
Dat - mogelijk - niet alle stellingen van [appellant] integraal door de kantonrechter zijn weergegeven, brengt op zichzelf niet mee dat niet op de essentie van die stellingen is ingegaan. De gewraakte overweging behelst immers niet meer dan een samenvatting van een processueel standpunt.
4. De overige grieven leggen, gezien de daarop gegeven toelichting, het geschil in volle omvang aan het hof voor. De grieven lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
5. Een van de doelen van de stage was om te kunnen beoordelen of [appellant] naar het oordeel van [geïntimeerde] geschikt was voor de uitoefening van het beroep als nationaal chauffeur. Eerst indien dit het geval zou zijn, zou tussen [geïntimeerde] en [appellant] een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar worden gesloten. Naar 's hofs voorlopig oordeel verzet reeds de aard van de stage zich ertegen dat, anders dan [appellant] kennelijk ingang wil doen vinden, aangenomen moet worden dat voor wat betreft de stage integrale reflexwerking van de beschermende bepalingen van titel 10 van boek 7 BW uitgaat.
6. Voor zover de tekst van de stageovereenkomst al onduidelijkheden bevat, geldt dit naar het voorlopig oordeel van het hof niet voor de wijze waarop [geïntimeerde] de geschiktheid van [appellant] kon beoordelen. Indien [geïntimeerde] in redelijkheid van mening was dat [appellant] niet geschikt was, stond het haar vrij de stage te beëindigen en ervan af te zien om [appellant] een arbeidscontract aan te bieden.
Het hof kan die beslissing slechts beperkt toetsen.
7. Het hof is voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op basis van het door haar aangevoerde samenstel van factoren gegronden redenen had te twijfelen aan de geschiktheid van [appellant] om de functie van chauffeur uit te oefenen. Het ging daarbij kennelijk niet alleen om de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden door [appellant]. Naar de mening van [geïntimeerde] was [appellant] ook in onvoldoende mate stressbestendig, waardoor het risico te groot werd beoordeeld om een arbeidsverhouding met [appellant] aan te gaan. In het licht van de vaststaande feiten heeft [geïntimeerde] naar 's hofs oordeel in redelijkheid tot die beslissing kunnen komen.
8. In het midden kan blijven of [geïntimeerde] aan [appellant] al tijdens het gesprek op
20 september 2007 te kennen heeft gegeven dat de stageovereenkomst werd beëindigd en of dienaangaande voorafgaand overleg met de [betrokkene 1] heeft plaats gehad, hetgeen door [appellant] is gesteld, maar door [geïntimeerde] ontkend. De eventuele gevolgen daarvan vormen immers niet de inzet van dit kort geding.
9. Dit alles leidt tot de conclusie dat op [geïntimeerde] niet de verplichting rust [appellant] op grond van artikel 11 van de stageovereenkomst een arbeidsovereen-komst aan te bieden, hetgeen betekent dat de vordering van [appellant] niet toewijsbaar is.
Slotsom
10. De grieven falen. Het kortgedingvonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (3 procespunten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het kortgedingvonnis van 24 oktober 2007 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 251,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Breemhaar, voorzitter, Mollema en Jongbloed, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 juni 2008 in bijzijn van de griffier.