GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.084.214/01
Zaak/rolnummer rechtbank: 376486 / HAZA 10-3437
arrest d.d. 28 juni 2011
inzake
Telefoongids.Com B.V.,
statutair gevestigd te Veendam,
appellante,
advocaat: mr. T.J. van Vugt te Amsterdam,
tegen
Imtech N.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr.drs. J.H. Hommel te Zoetermeer.
Het geding
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2010 welk vonnis ex artikel 31 Rv is hersteld op 2 maart 2011.
Appellante heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis en heeft geïntimeerde gedagvaard om op de rol voor dit hof te verschijnen.
Appellante heeft de zaak aangebracht. Voor appellante heeft zich een advocaat gesteld. Ook geïntimeerde is op die rol bij advocaat verschenen.
De zaak is op 22 maart 2011 aangehouden tot de rol van 5 april 2011 voor: incidentele antwoordconclusie geïntimeerde/ betreft antwoord in incident tot schorsing.
Op 5 april 2011 heeft geïntimeerde een antwoordconclusie in het incident genomen en is de zaak aangehouden tot de rol van 19 april 2011 voor fourneren in het incident.
Op 19 april 2011 heeft appellante de vordering in het incident ingetrokken.
De zaak is op 19 april 2011 aangehouden tot de rol van 3 mei 2011 voor: afwachten griffierecht partijen.
Op 3 mei 2011 is vastgesteld dat appellante niet heeft betaald en geïntimeerde wel heeft betaald. De zaak is aangehouden tot de rol van 31 mei 2011 voor arrest.
Appellante heeft niet binnen vier weken na de eerste roldag het griffierecht betaald.
In verband met het achterwege blijven van betaling van het griffierecht heeft het hof op 31 mei 2011 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
Op 6 juni 2011 heeft de advocaat van appellante een faxbrief naar het hof verzonden.
Op 7 juni 2011 heeft de advocaat van appellante een faxbrief naar het hof gezonden waarbij wordt afgezien van het geven van een mondelinge toelichting.
Op 14 juni 2011 heeft de advocaat van appellante nog een faxbrief aan het hof verzonden.
De motivering van de beslissing
1.1 Appellante heeft het volgende aangevoerd. Op de nota van het hof staat dat als "het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, de dagvaarding in beginsel niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen." De zaak is ten tijde van het aanbrengen van de zaak op 22 maart 2011 in het roljournaal niet aangehouden voor "afwachten betaling griffierechten", maar direct geïntroduceerd en aangehouden voor antwoordakte in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Er heeft zich voor geïntimeerde een advocaat gesteld en vervolgens is door partijen gefourneerd.
1.2 Op 3 mei 2011 kwam de zaak voor "afwachten betaling griffierechten" te staan. Op die datum was het griffierecht al een week bijgeschreven. Een ontslag van instantie zou onder deze omstandigheden tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden als bedoeld in art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Door niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep zou appellante onevenredig in haar belangen worden geschaad. De nota is bij gewone post - en dus niet (ook) bij aangetekende post - verzonden, zodat de advocaat van appellante niet meer kan nagaan wanneer de nota is ontvangen. Er is geen aanmaning verzonden. Op het kantoor van de advocaat van appellante bestaat in ieder geval een procedure dat dergelijke nota's terstond worden betaald. Appellante verzoekt om geen ontslag van instantie te verlenen en alsnog arrest in het incident te wijzen.
2.1 Het hof overweegt het volgende. Appellante heeft bij de introductie van de zaak een incident geopend tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Volgens art. 2.3 van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven wordt de behandeling in een dergelijk geval niet aangehouden in afwachting van de betaling van griffierecht.
2.2 De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 22 maart 2011. Volgens art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moet appellante ervoor zorgen dat binnen vier weken na 22 maart 2011, dus uiterlijk 19 april 2011, het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van dit hof. Deze betalingstermijn niet afhankelijk van de vraag of een nota is verzonden of ontvangen. Op 19 april 2011 heeft appellante haar vordering in het incident ingetrokken. Omdat de betalingstermijn van het griffierecht toen nog niet was verstreken, heeft het hof de behandeling tot 3 mei 2011 aangehouden om te controleren of het griffierecht tijdig was betaald. Het verschuldigde griffierecht is op 27 april 2011 bijgeschreven op de rekening van het hof. Dit is dus 8 dagen te laat.
2. Niet is gebleken van omstandigheden als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv., dat de toepassing van art. 127 lid 2 Rv., gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Nu appellante niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zal geïntimeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze instantie worden ontslagen en zal appellante worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- ontslaat geïntimeerde van deze instantie,
- veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde vastgesteld op € 1769,-- voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs A.A. Schuering, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2011.