4.
De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:
3.4
In het verweerschrift heeft [de Inspecteur] zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van de naheffingsaanslag in de uitspraak op bezwaar onjuist is berekend. Het bedrag dient in plaats van € 423.887 op het in de motivering van de uitspraak genoemde bedrag van € 356.027 te worden gesteld.
3.5 [
Belanghebbende] heeft in bezwaar aangevoerd - voor zover hier van belang - dat hij bij de controle alle onderliggende bescheiden ter beschikking heeft gesteld en dus ook de bescheiden die de toepasselijkheid van het nultarief aantonen. Verder heeft [belanghebbende] in bezwaar aangevoerd dat de correcties in het controlerapport niet zijn gespecificeerd. In de motivering van de uitspraak op bezwaar heeft [de Inspecteur] uiteengezet dat de correctie inzake het nultarief betrekking heeft op de leveringen aan [A], [B] AG, [C], [D] GmbH, [E] NV, [F], [G], [H], [I] en [J], dat met deze leveringen in totaal een bedrag van € 2.230.984 aan vergoedingen is gemoeid en dat voor al deze leveringen geen vervoersdocumenten en/of afhaalverklaringen zijn aangetroffen. De ter zake van deze leveringen verschuldigde omzetbelasting van € 356.027 is begrepen in de naheffingsaanslag. In het beroepschrift heeft [belanghebbende] de bezwaargrond dat de correcties onvoldoende zijn gespecificeerd niet herhaald en overigens niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij de hiervoor genoemde leveringen en de daarmee gemoeid zijnde bedragen bestrijdt. Gelet hierop en gezien de overige gedingstukken is de rechtbank van oordeel dat niet in geschil is dat de naheffingsaanslag nog uitsluitend betrekking heeft op de hiervoor vermelde leveringen en dat die leveringen daadwerkelijk tegen die vergoedingen hebben plaatsgevonden.
3.6
Gezien hetgeen onder 3.5 is overwogen is uitsluitend nog in geschil de vraag of [belanghebbende] terecht op de voet van artikel 9, tweede lid, letter b van de Wet het tarief van nihil (hierna: het nultarief) heeft toegepast.
3.7 [
De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat op [belanghebbende] de bewijslast rust dat hij terecht het nultarief heeft toegepast en dat hij daarin niet is geslaagd omdat hij niet heeft aangetoond dat de goederen daadwerkelijk het grondgebied van Nederland hebben verlaten.
3.8 [
Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat [de Inspecteur] de originele CMR-vrachtbrieven had kunnen inzien bij de betrokken douane-expediteur. Nu [de Inspecteur] dit heeft nagelaten is ongemotiveerd en onterecht geconcludeerd dat het nultarief niet is aangetoond. Voorts heeft [belanghebbende] aangevoerd dat [de Inspecteur] de aanslag heeft opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat hij niet de nadere reactie van [belanghebbende] op het (concept) controlerapport heeft afgewacht.
3.9
Ingevolge artikel 32 van de Wet (tekst tot 1 januari 2010) wordt een ondernemer die in Nederland woont of is gevestigd, geacht zijn leveringen in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel aantoont.
3.10
Gelet op het bepaalde in de bij de Wet behorende Tabel II, post a6, is voorwaarde voor de toepassing van het nultarief onder meer dat de desbetreffende goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd. In artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is bepaald dat de toepassing van het tarief van nihil voor leveringen genoemd in de bij de wet behorende tabel II slechts geldt indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. Gelet op hetgeen hiervoor en onder 3.9 is overwogen ligt het op de weg van [belanghebbende] om aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers aan te tonen dat de onderwerpelijke goederen in verband met intracommunautaire leveringen naar een andere lidstaat zijn vervoerd.
3.11
In beroep bestrijdt [belanghebbende] niet dat hij noch bij de controle noch in de bezwaarfase ter zake van de hier in geding zijnde transacties vervoersdocumenten en/of afhaalverklaringen heeft overgelegd waaruit de toepasselijkheid van het nultarief zou kunnen blijken. Ook in beroep heeft [belanghebbende] geen bescheiden overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij dan ook niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat het nultarief van toepassing is. De verwijzing door [belanghebbende] naar CMR-vrachtbrieven die bij de douane-expediteur ingezien kunnen worden, welke verwijzing overigens niet nader is geconcretiseerd, is daartoe onvoldoende. Een CMR is een overeenkomst tussen afzender, vervoerder en afnemer waarbij alle betrokkenen een exemplaar van het CMR ontvangen. Indien ter zake van het vervoer van de goederen CMR’s zijn opgemaakt, zou [belanghebbende] in zijn administratie dan ook het eerste exemplaar daarvan voorhanden moeten hebben. Niet valt in te zien dat, wanneer een belastingplichtige het van hem te vergen bewijs niet kan leveren, [de Inspecteur] dat bewijs voor hem elders zou dienen te verzamelen. [Belanghebbende] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan in het voorliggende geval hierover anders zou moeten worden geoordeeld. Overigens acht de rechtbank gezien de stukken van het geding aannemelijk dat de hier in geding zijnde transacties voornamelijk zogenoemde afhaaltransacties waren. Bij dergelijke afhaaltransacties is de leverancier geen partij bij het vervoer en zal er dus ook geen CMR voor hem voorhanden zijn.
3.12
Voor zover [belanghebbende] met zijn stelling dat [de Inspecteur] de naheffingsaanslag in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft opgelegd, bedoelt dat om die reden de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, treft die stelling geen doel. Geen rechtsregel verplicht [de Inspecteur] een dergelijke reactie af te wachten alvorens hij tot naheffing overgaat.
3.13
Gelet op het hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
(…)”