GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.068.662/01
Rolnummer rechtbank : 881441 CV EXPL 08-13313
arrest van 18 september 2012
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T.J. Zuiderman te Nieuwegein,
tegen
1. Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland,
gevestigd te Rotterdam,
2. ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van (uiteindelijke) rechtopvolgster onder algemene titel
van Fortis Bank (Nederland) N.V., gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
hierna te noemen: Pensioenfonds FBN resp. FBN,
advocaat: mr. J.P. Heering te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 8 april 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 januari 2010, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met bijlagen) heeft [appellant] acht grieven tegen voormeld vonnis aangevoerd.
Pensioenfonds FBN en FBN hebben een memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met bijlagen) genomen, waarin twee grieven zijn aangevoerd.
[appellant] heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte ex art. 22 jo. 128, lid 5 Rv (subsidiair ex art. 843a RV) genomen.
Pensioenfonds FBN en FBN hebben een antwoordakte (met producties) genomen.
Op 24 februari 2012 hebben partijen hun standpunten mondeling aan de hand van overgelegde pleitnotities doen toelichten, [appellant] door voormelde advocaat onder overlegging van tevoren toegezonden producties, Pensioenfonds FBN en FBN door mr. W.P.N. Thijssen, advocaat te Heemstede. Van deze zitting is (buiten aanwezigheid van partijen) proces-verbaal opgemaakt.
Tot slot hebben partijen arrest gevraagd op de pleitstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
in het principaal en incidenteel hoger beroep
1. De kantonrechter heeft onder 2.1 t/m 2.8 van het vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is als zodanig in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
2.1. [appellant], geboren [in] 1923, is op 1 juli 1959 als werknemer bij de Nederlandsche Credietbank - waar hij Hoofd Juridische en Fiscale Zaken en daarnaast directeur van het Trustbedrijf was - toegetreden tot het Pensioenfonds (v/h) Nederlandsche Credietbank (hierna: NCB resp. Pensioenfonds NCB). Na een korte periode van VUT (vanaf 1 januari 1987) is [appellant] op 1 augustus 1988 met pensioen gegaan.
2.2. Op het moment dat [appellant] met pensioen ging gold voor hem het pensioenreglement van het Pensioenfonds NCB (overeenkomstig de door partijen gehanteerde benaming hierna: het pensioenreglement 1989) met daarin onder meer de volgende - sedertdien ongewijzigd gebleven - bepaling:
"Artikel 20. Inflatietoeslag.
1. De ingegane pensioenen hieronder mede begrepen de in artikel 9 lid 3 genoemde aanvulling van het pensioen zullen overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen, vastgelegd in de CAO voor het Bankbedrijf, of een daarvoor in de plaats tredende (wettelijke of semi-wettelijke) bepaling op 1 januari en 1 juli van elk jaar dat dit reglement van kracht is, worden verhoogd op basis van de geschoonde index voor de kosten van levensonderhoud, doch ten hoogste met het maximale percentage als vermeld in de CAO voor het Bankbedrijf.
2. De financiering van deze toeslagen zal door middel van een overeenkomst tussen de Stichting en de Bank worden geregeld.
(…)"
2.3. Eind jaren tachtig fuseerde NCB met Credit Lyonnais Bank Nederland (hierna: CLBN), als gevolg waarvan CLBN de sponsor van Pensioenfonds NCB werd. Bij deze fusie zijn alle op dat moment actieven overgegaan naar Pensioenfonds CLBN, terwijl onder meer de gepensioneerden (waaronder [appellant]) in Pensioenfonds NCB zijn gebleven. In 1990 zijn de aanspraken van de "achterblijvers" in Pensioenfonds NCB - voor zover dat niet reeds het geval was - herverzekerd.
2.4. Als gevolg van verschillende fusies en overnames is uiteindelijk FBN de rechtsopvolgster van de voormalige werkgever van [appellant] geworden en werd FBN ook de sponsor van Pensioenfonds NCB. In Bijlage A. behorend bij de aansluitingsovereenkomst d.d. 18 november 1980 tussen (uiteindelijk) FBN en Pensioenfonds NCB is onder meer als volgt opgenomen:
"8. Ter voldoening aan het gestelde in artikel 20 van de C.A.O. voor het Bankbedrijf 1979 en de wijzigingen daarop, zoals deze zullen worden vastgelegd in daaropvolgende CAO's of gelijkluidende bepalingen, welke daarvoor in de plaats mogen treden, verplicht de Bank zich, behalve de hiervoor bedoelde bedragen, jaarlijks in de kas van de Stichting te storten de contante waarde van de aanvullingen van de ingegane pensioenen als gevolg van bovengenoemde bepalingen."
2.4. In 2001 heeft FBN Pensioenfonds NCB en andere pensioenfondsen binnen het concern middels een fusie doen opgaan in Pensioenfonds FBN. Ook zijn toen 28 andere pensioenregelingen naar Pensioenfonds FBN overgebracht.
Al hetgeen bij AMEV (toen onderdeel van het Fortis-concern) was (her)verzekerd - een regeling die toen nog liep - is volledig, dus met waarde-overdracht van AMEV naar Pensioenfonds FBN, aldaar ingebracht.
Vanaf 2000/2001 zijn de aanspraken/reserve van alle op dat moment actieven - met inbegrip van hun opbouw tot dat moment - naar Pensioenfonds FBN overgebracht.
Wat overigens (her)verzekerd was bleef (her)verzekerd.
2.5. Bij brief van 19 september 2000 van de directeur van Pensioenfonds NCB is aan (uitsluitend) alle gewezen deelnemers in Pensioenfonds NCB (waaronder [appellant]) als volgt geschreven:
"Nu is het Pensioenfonds NCB een apart fonds: apart in die zin dat er een overeenkomst is gesloten met de bank [hof: lees FBN) welke inhoudt dat de bank tot 1 januari 2001 de indexatieverplichtingen op zich neemt maar tegelijkertijd het fonds in staat stelt om een indexatievoorziening op te bouwen om vanaf 1 januari 2001 zelf aan de indexatieverplichtingen te kunnen voldoen. De bank hoeft dan niet meer te betalen. Dat betekent overigens niet dat het fonds dan zelf maar indexatieverhogingen kan vaststellen; het betekent dat de verhoging die krachtens de CAO worden toegekend uit deze voorziening betaald moeten worden (…)
Het bestuur benadert u thans met de vraag of u kunt instemmen met een fusie van het pensioenfonds v/h Nederlandsche Credietbank met het Pensioenfonds Fortis Bank Nederland waarbij de bank weer de indexatieverplichtingen onverkort op zich neemt. (…)
U heeft allemaal de gelegenheid om van uw mening kennis te geven zoals bepaald in art. 12, lid 13 van de statuten. Zoals dat al vaker is gebeurd in het fonds is de procedure: wie niets laat horen, stemt in met het besluit van het bestuur om te fuseren met de Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland. U heeft daarbij de garantie dat uw rechten en aanspraken onverkort gehandhaafd blijven en dat uw uitkeringen verzekerd blijven bij Delta Lloyd. Bovendien zal Fortis Bank (Nederland) ook na 2001 de indexatieverplichtingen van de Fortis-CAO blijven voldoen. Wie tegen dit bestuursbesluit is, dient dit voor 3 november aanstaande schriftelijk te melden aan het bestuur van het fonds."
2.6. In de brief van de Raad van Bestuur van FBN aan Pensioenfonds NCB van 6 oktober 2000 is (afgezien van aanhef en ondertekening) als volgt opgenomen:
"Betreft: Indexatievoorziening
Het Pensioenfonds v/h Nederlandse Credietbank is in 1990 met de Bank (destijds CLBN) overeengekomen dat:
1) voor het fonds de indexaties van de CAO gelden
2) de bank deze indexaties tot en met het jaar 2000 zou betalen
3) het fonds in staat zou worden gesteld om een voorziening op te bouwen om daaruit vanaf 01-01-2001 de CAO-verhogingen te kunnen bekostigen.
De omstandigheden zijn sinds 1990 fors gewijzigd.
De Raad van Bestuur heeft met instemming kennisgenomen van uw voornemen tot fusie met het Pensioenfonds Fortis Bank Nederland.
Teneinde voor iedere gepensioneerde eenvormig beleid te hebben, is de bank bereid om ook vanaf 01-01-2001 de indexatieverplichtingen krachtens de CAO te continueren.
Uw bestuur is van mening dat de overname van de verplichting, in combinatie met de toereikendheid van het fonds en de strengere sterftegrondslagen, de aanwezigheid van een afzonderlijke voorziening overbodig maken. U zult dit ook aan de deelnemers voorleggen.
Als overeenkomstige besluitvorming plaatsvindt wil de bank daarbij het volgende vastleggen:
Als de CAO in de toekomst aan aktieven een loonsverhoging geeft in tijd in plaats van in geld, dan zal de bank zich tot het uiterste inspannen om toch een adequate indexatie van de pensioenen te bewerkstelligen. Met andere woorden; een situatie zoals die ontstond voor de gepensioneerden bij de overgang naar de 36-urige werkweek, zal daar niet meer ontstaan."
2.7. In het Actuarieel Verslag 1999 van Pensioenfonds NCB d.d. 15 juni 2000 wordt met betrekking tot de Voorziening voor toeslagen vanaf 1 januari 2001 (zijnde de datum waarop volgens de daarover gemaakte afspraak tussen FBN en Pensioenfonds NCB de indexeringen door het fonds uit eigen middelen zouden worden voldaan) vermeld dat deze per ultimo 1998 ƒ 34.039.268,= bedroeg en per ultimo 1999 ƒ 37.664.621,=.
2.8. Tot 1 juni 2000 golden de CAO's voor het Bankbedrijf zoals deze van tijd tot tijd algemeen verbindend zijn verklaard. Zowel in de CAO voor de periode 1 april 1988 tot 1 april 1990 (van toepassing ten tijde van de pensionering van [appellant]) als in alle CAO's daarna tot en met de laatste CAO met die (exacte) naam, te weten die voor de periode 1 januari 1999 tot 1 juni 2000, werd in artikel 10 (inkomensaanpassingen) geregeld (kort gezegd en voor zover hier van belang):
lid 1: dat, wanneer en met welke percentages de (schaal)salarissen van de werknemers worden verhoogd;
lid 2: in de CAO voor de periode 1 april 1988 tot 1 april 1990:
dat de ingegane ouderdomspensioenen (etc) worden verhoogd, waarbij feitelijk dezelfde data en percentages worden vermeld als in lid 1 ),
in de CAO's daarna:
dat lid 1 ook van toepassing is op de ingegane ouderdomspensioenen (etc.).
2.9. De Algemene Bank CAO voor de periode 1 juni 2000 tot 1 juli 2001 bepaalt in artikel 10 (inkomensaanpassingen) als volgt:
lid 1: dat, wanneer en met welke percentage de (schaal)salarissen van de werknemers worden verhoogd;
lid 2: "Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op :
- ingegane ouderdomspensioenen,
(…)
tenzij volgens een bestendig beleid in de onderneming een andere -over een reeks van jaren gelijkwaardige- gedragslijn ten aanzien van de ingegane pensioenen wordt gehanteerd."
De Algemene Bank CAO voor de periode 1 juli 2001 - 1 april 2003 bepaalt in artikel 10 (inkomensaanpassingen) als volgt:
lid 1: dat, wanneer en met welke percentages de (schaal)salarissen van de werknemers worden verhoogd;
lid 2: "Indien in het geldende pensioenreglement de aanpassing van de:
- ingegane ouderdomspensioenen,
(…)
niet is geregeld, geldt ten aanzien daarvan het bepaalde in lid 1."
De Algemene Bank CAO's voor de periode 1 april 2004 tot 1 april 2012 bevatten een met de hiervoor vermelde CAO vergelijkbare regeling.
2.10. Met ingang van 1 juni 2000 heeft FBN achtereenvolgende ondernemings-CAO's afgesloten (hierna: de CAO FBN). In verband daarmee bepaalt de Algemene Bank CAO dat deze voor FBN niet van toepassing is (dat geldt evenzo voor de andere grote banken met een eigen ondernemings-CAO).
In de periode 1 juni 2000 tot 1 juli 2003 bevatte de CAO FBN de bepaling dat de daarin voorziene algemene salarisaanpassingen ook van toepassing zijn op de ingegane pensioenen (etc).
Per 1 december 2003 is bij FBN een - voorheen niet toepasselijke - werknemersbijdrage in de pensioenregeling geïntroduceerd, welke gelijk is aan 1/3 van de premie en die wordt uitgedrukt in een percentage - op dat moment 1,25% - van de pensioengrondslag, hetgeen in verband met het franchisesysteem minder dan 1,25% van het salaris is.
In de CAO FBN voor de periode 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 is in artikel 5.8 (Inkomensaanpassing) bepaald:
lid1: dat de salarissen van werknemers per 1 december 2003 worden verhoogd met 2,5%;
lid 2: "In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in lid 5.8.1 is met ingang van 1 december 2003 eenmalig een afwijkende indexatie van 1,5% (mits het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland hiermee instemt) van toepassing op:
- de ingegane ouderdomspensioenen,
(…)".
In de CAO FBN voor de periode 1 juli 2004 tot 1 januari 2005 is in artikel 5.8 (Inkomensaanpassing) bepaald:
lid 1: dat aan de werknemers met een actief dienstverband een eenmalige, niet pensioengevende, uitkering wordt betaald van 1% over 12 maandsalarissen;
lid 2: "Hetgeen is bepaald in lid 1 is niet van toepassing op:
- de ingegane ouderdomspensioenen,
(…).".
In de CAO FBN voor de periode 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 is in art. 5.8 (Inkomensaanpassing) bepaald:
lid 1: voor de werknemers geldt een salaris(schaal)verhoging van 1,1%;
lid 2: de indexatie van de ingegane ouderdomspensioenen (etc) met ingang van 1 januari 2005 wordt uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van Pensioenfonds FBN, waarbij wordt verwezen naar art. 10.5.1 en 10.5.2. van de CAO FBN.
Voormelde artikelen luiden als volgt, en komen ook aldus, al dan niet letterlijk, voor in de CAO's FBN voor de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2008 resp. 1 januari 2008 tot 1 januari 2009:
"10.5.1 De werkgever spant zich in te bewerkstelligen dat het Pensioenfonds er naar zal streven de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen van gepensioneerden (…) jaarlijks aan te passen. De werkgever spant zich in dit verband in om te bewerkstelligen dat het Pensioenfonds in principe de algemene prijsontwikkeling [hof: verwezen wordt naar de door het CBS gepubliceerde CPI-index alle huishoudens - 2000 = 100)] zal volgen. In de financieringsafspraken tussen het Pensioenfonds en de werkgever wordt met dit streven rekening gehouden.
Eventuele indexatie van pensioen(aanspraken) is mede afhankelijk van de financiële positie van het Pensioenfonds en is daardoor voorwaardelijk. Aanpassing van pensioenen zal plaatsvinden volgens het door het bestuur van het Pensioenfonds geformuleerde voorwaardelijke indexatiebeleid (er is geen recht op toekomstige indexatie;, de indexatie in enig jaar wordt vastgesteld door het bestuur van het Pensioenfonds).
(…)
10.5.2. Overgangsregeling indexatie pensioenen
Tot en met de eventuele indexering per 1 januari 2010 zal de werkgever ernaar streven - indien en voor zover daartoe de financiële middelen aanwezig zijn - de volgende overgangsregeling toe te passen:
1. indien het indexatiebeleid op basis van de beleidsstaffel van het Pensioenfonds leidt tot een korting op de indexatie ten opzichte van de prijsindex:
- aanvulling tot de volledige prijsindex;
2. indien de som van de cumulatieve algemene inkomensaanpassingen krachtens de CAO (rekeninghoudende met de korting van 40% in verband met de ingroeiregeling voor de deelnemersbijdrage als bedoeld in lid 10.8.4 van deze CAO) groter is dan de som van de door het Pensioenfonds vastgestelde cumulatieve prijsindex vanaf 1 januari 2005:
- aanvulling tot de som van de cumulatieve algemene inkomensaanpassing krachtens de CAO (rekening houdend met de hiervoor vermelde korting).
De overgangsregeling sub 2 geldt voor de per 31 december 2004 bestaande groep gepensioneerden en gewezen deelnemers wier aanspraken tot 31 december 2004 vielen onder de indexatieafspraak op basis van de algemene inkomensontwikkeling krachtens de CAO. De werkgever zal in voorkomend geval de benodigde actuariële koopsom te beschikking stellen."
2.11. In eerste aanleg vorderde [appellant] - globaal omschreven voor zover thans van belang - verklaring voor recht dat hij levenslang recht heeft op aanpassing van zijn pensioen aan de door hem geformuleerde loonindex(en) met veroordeling van Pensioenfonds FBN resp. FBN tot nakoming resp. financiering daarvan, met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3. Het principaal hoger beroep betreft de afwijzing van de vorderingen van [appellant].
Het incidenteel hoger beroep stelt onder meer de vraag aan de orde of art. 20 van het pensioenreglement 1989 (zie hierboven sub 2.2.; hierna: Artikel 20) meebrengt dat sprake is van een "indexeringsondergrens" (zoals de kantonrechter heeft overwogen).
4. Het hof zal de met de grieven en de toelichting daarop aan de orde gestelde vragen hieronder behandelen en overweegt daartoe als volgt.
5. Partijen verschillen van mening over de interpretatie c.q. juiste toepassing van Artikel 20.
6. In de eerste plaats moet worden beoordeeld welke CAO vanaf 1 juni 2000 (het moment waarop de laatste CAO voor het Bankbedrijf afliep) heeft te gelden als de voor de toepassing van Artikel 20 relevante CAO: de Algemene Bank CAO (standpunt [appellant]) dan wel de CAO FBN (standpunt FBN en Pensioenfonds FBN).
Naar het oordeel van het hof hebben FBN en Pensioenfonds FBN hier - in beginsel - het gelijk aan hun zijde. Immers, de "branche" waarvoor de Algemene Bank CAO van toepassing is, wijkt wezenlijk af van die waarvoor de CAO voor het Bankbedrijf gold. Laatstgenoemde CAO gold voor (nagenoeg) alle banken (lees: grote en kleine), terwijl de Algemene Bank CAO expliciet de "grootbanken" van haar werking uitsluit. Verder is de CAO FBN onweersproken afgesloten met dezelfde werknemersorganisaties als die welke partij waren bij de CAO voor het Bankbedrijf. Voorts speelt een rol dat FBN niet betrokken was bij de totstandkoming van de Algemene Bank CAO (die overigens ook de daarin niet expliciet genoemde banken met een eigen ondernemings-CAO van haar werking uitsluit).
Mede gelet op zijn hierboven sub 2.1. vermelde functie destijds, had [appellant] naar het oordeel van het hof (anders dan hij heeft gesteld) niet zonder eerst navraag te doen, hetgeen niet is gesteld of gebleken, mogen aannemen dat de verwijzing naar de Fortis CAO, dus de CAO FBN, in de hierboven sub 2.5. geciteerde brief in zijn geval op een vergissing berustte.
Ook hetgeen [appellant] overigens in dit verband heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel dan hierboven vermeld te komen.
7. Aangezien Artikel 20 bepaalt dat aanspraak bestaat op niet meer indexering dan het in de CAO voorziene percentage, brengt dat naar het oordeel van het hof - anders dan [appellant] heeft betoogd - mee dat Artikel 20 geen bescherming biedt tegen het bij de voor de toepassing van dat artikel relevante CAO bepalen van een lager indexpercentage dan de in Artikel 20 vermelde geschoonde prijsindex. Het hof merkt hierbij op dat bepaald niet is uit te sluiten dat Artikel 20 wat dit betreft nu juist daartoe diende, gelet op de begin 80-jaren opgetreden loonmatiging, waardoor de loonindex lager kon uitvallen dan de prijsindex. Bij gebreke van enige loonaanpassing kan dat percentage dus (in beginsel) ook nul zijn. Het hof wijst er overigens op dat in Artikel 20 niet is vermeld dat het moet gaan om een in de CAO vermelde loonindex; er is niet meer vermeld dan dat bij CAO een lager percentage voor de aanpassing kan worden bepaald dan de in Artikel 20 vermelde prijsindex. De indexering van de ingegane pensioenen etc. is in Artikel 20 derhalve in handen van CAO-partijen gelegd.
8. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is het hof voorts van oordeel dat hetgeen van de kant van FBN en Pensioenfonds FBN is gecommuniceerd in het kader van de voorgenomen fusie van Pensioenfonds NCB waardoor dit is opgegaan in Pensioenfonds FBN (zie hierboven sub 2.5. en 2.6.) onvoldoende is om te oordelen dat voor [appellant] - behalve de toepasselijke "regelgeving" ter zake van zijn pensioen en de indexering daarvan - ook en in zoverre in afwijking van hetgeen in het op zich van toepassing gebleven Artikel 20 wordt bepaald, de wijze van indexering zou worden gefixeerd en dus niet langer aan regeling per CAO zou zijn onderworpen. Dat wordt niet anders als in aanmerking wordt genomen dat er vanaf de pensionering van [appellant] - en derhalve gedurende vele jaren - in de CAO een loonindex is gehanteerd. [appellant] had er - zeker gelet op zijn hierboven sub 2.1. vermelde functie - mee rekening moeten (blijven) houden dat bij CAO op enig moment een andere keuze zou kunnen worden gemaakt.
9. Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot het oordeel dat de vorderingen van [appellant] voor zover deze betrekking hebben op de periode tot 1 januari 2005 niet voor toewijzing in aanmerking komen.
10. Uit hetgeen hierboven sub 2.10. omtrent de CAO's FBN over de periode vanaf 1 januari 2005 is overwogen blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat partijen bij de CAO's hebben besloten tot aanpassing van de methode van indexeren van de ingegane pensioenen, te weten enerzijds op basis van de daarin genoemde prijsindex en anderzijds onder de voorwaarde van de aanwezigheid van voldoende financiële middelen bij het Pensioenfonds FBN. In aanmerking genomen dat tussen partijen uitdrukkelijk niet in geschil is dat tussen FBN en Pensioenfonds FBN sprake is van afspraken die voorzien in een ruimharige financiering van Pensioenfonds FBN (in zijn algemeenheid, dus als geheel bezien), kan naar het oordeel van het hof - in beginsel - niet gezegd worden dat de uitkomst daarvan niet strookt met het bepaalde in Artikel 20. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat de indexering uiteindelijk - binnen het aldus geschapen kader - plaatsvindt door en onder verantwoordelijkheid van Pensioenfonds FBN, waarvan de bestuurssamenstelling en besluitvorming(sproces) dient te voldoen aan hetgeen in (aanvankelijk de Pensioen- en spaarfondsenwet, vervolgens) de Pensioenwet is voorzien.
11. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] - in het licht van de eerste grief in het incidenteel hoger beroep en het partijdebat zoals dat zich t/m het pleidooi in hoger beroep heeft ontwikkeld - aldus dat hij zich onder meer op het standpunt stelt dat de inhoud van de hierboven sub 2.5. geciteerde brief er toe leidt dat hij er in redelijkheid geen rekening mee behoefde te houden dat er in de toekomst minder financiële ruimte zou zijn voor indexering dan uit instandhouding van de daar bedoelde voorziening voor indexeringen - en financiering van de verleende indexeringen daaruit - zou zijn voortgevloeid.
Het hof deelt voormeld standpunt van [appellant]. Indien Pensioenfonds FBN de mogelijkheid van "aftopping" had willen openhouden had het op haar weg gelegen om er voor zorg te dragen dat dit op ondubbelzinnige wijze aan [appellant] werd gecommuniceerd . Nu dat niet het geval is ligt er aldus een "bodem" in het voor indexeringen vanaf 1 januari 2001 voor (degenen voor wie de destijds vrijgevallen voorziening voor indexeringen tot dan toe was bestemd, waaronder) [appellant] beschikbare c.q. beschikbaar te (doen) stellen financiële ruimte en kan geen sprake zijn van "aftopping" van de prijsindexering op grond van gebrek aan financiële ruimte zolang deze "voorziening" niet is "uitgeput".
12. Mede gelet op hetgeen hierboven sub 2.4. en sub 11. is overwogen, brengt de hierboven sub 2.6. geciteerde brief - zonder enig voorbehoud en met expliciet ook de verwachting dat de daarin bedoelde vrijval ook met de belanghebbenden zou worden gecommuniceerd, hetgeen zoals uit het voorgaande blijkt ook is gebeurd - mee dat [appellant] niet alleen van Pensioenfonds FBN maar ook van FBN mag verwachten dat zij - zonodig - de financiële middelen beschikbaar (doen) stellen om voormelde bodem in de indexering te kunnen (doen) toekennen, en wel aldus dat - jegens [appellant] als uiteindelijk (potentieel) rechthebbende - naar het oordeel van het hof sprake is van een hoofdelijke verbondenheid daartoe, dit in verband met de aard van de financieringsverplichting zoals deze in dit specifieke geval uit voormelde communicatie voorvloeit. FBN en Pensioenfonds FBN moeten in staat worden geacht hiervoor een werkbare oplossing te realiseren.
13. Alvorens verder te beslissen wil het hof nadere informatie ontvangen ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a) wat was het bedrag per 1 januari 2001 van de voorziening voor indexeringen vanaf 1 januari 2001, althans wat zou dat bedrag zijn geweest indien de Voorziening onverkort tot aan voormelde datum verder zou zijn opgebouwd op basis van de destijds daarover gemaakte afspraken tussen FBN en Pensioenfonds NCB (zie hierboven sub 2.5., 2.6. en 2.7.);
b) wat zou het verloop zijn geweest van de hierboven sub a) bedoelde voorziening tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2005, waarbij inzichtelijk dient te worden gemaakt wat het (positieve of negatieve) rendement dat Pensioenfonds FBN op haar vermogen heeft gerealiseerd, enerzijds, en welke bedragen waren gemoeid (met wijze van berekening) van de financiering van de in voormelde periode toegekende indexeringen, anderzijds;
c) als b) maar dan voor de jaren nadien (of zoveel eerder als de voorziening aldus zou zijn uitgeput.
14. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen als hierna vermeld teneinde FBN en Pensioenfonds FBN als meest gerede partij in de gelegenheid te stellen een akte te nemen waarin de hierboven sub 13. gevraagde informatie wordt verstrekt. [appellant] zal daarop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
15. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
- verwijst de rol van 16 oktober 2012 voor het nemen van een akte door Pensioenfonds FBN en FBN zoals hierboven sub 14. bedoeld;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, V. Disselkoen en J.J. Trap en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2012 in aanwezigheid van de griffier.