WvR
25 oktober 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200600806
GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. Ph.C.M. van der Ven,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.E. Benner.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 10 mei 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 11 juli 2006, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de definitieve verblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij haar zal zijn.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2006, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking van de rechtbank, zonodig onder aanvulling en verbetering van de gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedures in beide instanties.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten, alsmede mr. Werger namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) gehoord.
Tevens is gehoord de heer [C.] namens Stichting Bureau Jeugdzorg (hierna: de stichting).
De minderjarigen [A.] en [B.] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening aan het hof kenbaar te maken. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en zijn voorafgaande aan de mondelinge behandeling door het hof gehoord. Hun mening is – samengevat – ter zitting aan partijen medegedeeld.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 april 2006;
- een brief van mr. H.J.M. Schoon-Peelers namens de stichting van 18 september 2006;
- twee brieven van [A.] en [B.], overgelegd tijdens hun verhoor door het hof.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op 27 december 1989 te [plaatsnaam] gehuwd. Uit dit huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren, te weten: [A.] , op [geboortejaar] te [geboorteplaats], en [B.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats].
4.2. Bij beschikking van 12 februari 2003 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Tevens heeft de rechtbank ten aanzien van de kinderen een co-ouderschapregeling vastgesteld. Deze regeling houdt in dat de kinderen formeel hun hoofdverblijf in de voormalige echtelijke woning te [woonplaats] hebben en dat zij daar ook naar school gaan, dat partijen de kinderen ieder afwisselend één week bij zich zullen hebben en dat de omgang tijdens de feestdagen en de vakanties in onderling overleg bij helfte verdeeld zal worden. De echtscheidingsbeschikking is op 30 juni 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.3. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 2 september 2004, heeft de moeder, voor zover hier van belang, verzocht de co-ouderschap-regeling te schrappen, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en bij wege van zelfstandig verzoek verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.
4.4. Bij vonnis in kort geding van 7 september 2004 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van de vader bepaald dat de moeder de kinderen naar de vader dient te brengen op straffe van een dwangsom en dat de kinderen het nieuwe schooljaar dienen te beginnen op hun oude school te [plaatsnaam], gemeente [gemeentenaam]. De voorzieningenrechter heeft aldus de co-ouderschapregeling gehandhaafd.
4.5. Nadat de moeder voornoemd vonnis in kort geding niet is nagekomen, is de vader een tweede kort gedingprocedure gestart. Bij vonnis in kort geding van 7 oktober 2004 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben, dat zij het schooljaar dienen te volgen op hun oude school en heeft hij de man gemachtigd de kinderen zonodig met behulp van de sterke arm op te halen. De voorzieningenrechter heeft tenslotte de raad verzocht te bemiddelen tussen partijen, dan wel een onderzoek te starten naar aanleiding van het verzoek van de vrouw in de bodemprocedure om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen.
Uit angst dat de politie de kinderen komt halen, heeft de moeder van oktober tot en met begin november 2004 samen met de kinderen op een geheim adres verbleven. In die periode gingen de kinderen niet naar school. Wel kregen zij les van hun moeder die lerares is.
4.6. Bij beschikking van 5 november 2004 heeft de rechtbank op mondeling verzoek van de raad ten aanzien van de kinderen onder meer een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken.
Bij beschikking van 1 februari 2005 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling uitgesproken met ingang van 5 februari 2005 voor de tijd van één jaar.
4.7. Bij beschikking van 12 november 2004 heeft de rechtbank bepaald dat in afwachting van het rapport van de raad de kinderen hun hoofdverblijf voorlopig bij de moeder zullen hebben en dat de man voorlopig omgang met de kinderen zal hebben gedurende één dag per week, afwisselend op de zaterdag en de zondag, van 9.00 uur tot 18.00 uur.
De vader heeft tegen voornoemde tussenbeschikking hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij beschikking van 30 maart 2005 de man niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het door hem ingestelde hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat de man geen belang meer had bij zijn hoger beroep, aangezien voornoemde tussenbeschikking van de rechtbank door de afronding van het raadsonderzoek haar kracht had verloren.
4.8. Conform het advies van de raad, zoals vermeld in haar rapport van 27 januari 2005, heeft de rechtbank bij beschikking van 20 mei 2005 het hoofdverblijf van de kinderen wederom voorlopig bij de moeder bepaald. Voorts heeft zij een uitgebreidere omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, namelijk van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend. Tevens heeft de rechtbank een regeling vastgesteld voor de omgang in de vakanties en heeft zij bepaald dat de kinderen éénmaal per week telefonisch contact zullen hebben met de vader. De rechtbank heeft ervan afgezien om forensische conflictbemiddeling aan partijen op te leggen, omdat de moeder had aangegeven niet bereid te zijn hieraan mee te werken, voordat enkele financiële zaken tussen partijen waren afgewikkeld.
4.9. Uit het rapport van de raad van 26 januari 2006 komt onder meer naar voren dat [A.] veel last ervaart van de problemen tussen haar ouders. In haar houding en gedrag laat ze duidelijk weerstand en afweer zien om over zaken te praten die betrekking hebben op haar ouders. Zij lijkt haar vertrouwen in volwassenen zelfs aan het verliezen te zijn. Om zich prettig te voelen moet ze haar toevlucht tot school en haar vriendinnen nemen. Ze wil zich buiten de strijd van haar ouders houden, omdat zij beiden heel belangrijk voor haar zijn. [A.] lijkt ervoor te waken dat ze haar ouders niet te kort wil doen.
Ten aanzien van [B.] komt eveneens naar voren dat hij veel last ondervindt van de strijd tussen zijn ouders. Hij geeft aan dat hij niet meer weet wie en wat hij moet geloven en lijkt zich in een loyaliteitsconflict te bevinden. [B.] probeert een zo neutraal mogelijke positie in te nemen in het conflict, echter er wordt van twee kanten aan hem getrokken. [B.] lijkt geen veiligheid en sensitiviteit te ervaren van beide ouders. School wordt door hem als neutraal terrein gezien.
De raad adviseert in eerste instantie forensische mediation op een dusdanige wijze op te leggen dat de ouders ook daadwerkelijk tot uitvoering van de mediation moeten overgaan en om het hoofdverblijf van de kinderen nogmaals voorlopig voor een half jaar bij de moeder te bepalen. In een latere aanvulling op het advies is de raad echter van mening dat, indien de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen door de moeder genegeerd en/of bemoeilijkt wordt en moeders opstelling ten aanzien van de mediation een belemmering wordt voor de mediation, de knoop doorgehakt moet worden en het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald moet worden.
4.10. De rechtbank heeft bij beschikking van 2 februari 2006 de ondertoezichtstelling van [A.] en [B.] met een jaar verlengd, derhalve tot 5 februari 2007.
4.11. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [A.] en [B.] met ingang van 3 juli 2006 bij de vader bepaald. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat gebleken is dat de kinderen het bij beide ouders even goed doen, maar dat blijkens het rapport van de raad nauwelijks sprake is van enige samenwerking tussen de moeder en de gezinsvoogd. Door de constante strubbelingen omtrent de omgangsregeling, welke strubbelingen door de moeder worden veroorzaakt, ontstaat bij de kinderen onzekerheid. De vader maakt een gestructureerdere indruk en kan daardoor een gestructureerd aanbod doen in de verzorging en opvoeding van de kinderen.
De moeder kan zich met voornoemde beslissing van de rechtbank niet verenigen en komt hiertegen op.
4.12. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er constant strubbelingen zijn ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Volgens haar zijn partijen het erover eens dat de omgangsregeling goed verloopt en dat de contacten tussen partijen van dien aard zijn dat er afspraken gemaakt kunnen worden. De moeder is van mening dat de raad een gekleurd advies heeft gegeven aan de rechtbank, nu de gezinsvoogd in het geheel geen contact met de moeder gezocht heeft en de vader meer contacten met de raad onderhouden heeft.
Voorts stelt de moeder dat de beschikking van de rechtbank miskent dat de kinderen in [plaatsnaam] naar school gaan, alwaar zij inmiddels vriendjes hebben gekregen en zich thuis voelen. Wijziging van het hoofdverblijf impliceert dat de kinderen in [plaatsnaam] naar school dienen te gaan en weer helemaal opnieuw moeten beginnen, aldus de moeder.
Daarnaast is de moeder van mening dat de vader geen adequate opvang kan bieden, aangezien hij als accountant 60 uur per week werkt, waardoor zijn partner ingeschakeld moet worden om de kinderen op te vangen. Tenslotte wenst de moeder op te merken dat beide kinderen bij de rechtbank hebben aangegeven dat zij de voorkeur hebben om bij de moeder te verblijven en dat [A.] bang is voor haar vader en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven niet bij haar vader te willen verblijven.
4.13. De vader betwist dat de raad een gekleurd advies heeft gegeven aan de rechtbank. Volgens hem hebben er wel degelijk contacten tussen de gezinsvoogd en de moeder plaatsgevonden. De vader is daarnaast van mening dat de rechtbank terecht ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen de knoop heeft doorgehakt. Volgens hem is door de wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen gebleken dat de communicatie met de moeder beter op gang komt. Hij is er dan ook van overtuigd dat, indien het hoofdverblijf van de kinderen weer bij de moeder bepaald wordt, de zaak terug bij af is.
De vader brengt voorts naar voren dat de moeder juist voor een grote onrust heeft gezorgd in de schoolgang van de kinderen, aangezien de kinderen tijdens hun verblijf bij haar tweemaal gewisseld zijn van school. Indien kinderen eenmaal naar een andere school gaan, leert de ervaring dat zij zich snel aanpassen en ook snel nieuwe vrienden maken, aldus de vader. Dit geldt volgens hem in casu eens te meer nu de school in [plaatsnaam] voor de kinderen niet vreemd is. Zij hebben immers nagenoeg hun gehele schoolcarrière op die school doorgebracht. De kinderen hebben vriendjes en vriendinnetjes in [plaatsnaam].
De vader voert vervolgens aan dat hij een gestructureerd aanbod kan doen in de verzorging en opvoeding van de kinderen en dat door de bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij hem de gezinsvoogd in staat gesteld wordt toezicht te houden op de opvoedingssituatie en het functioneren van de kinderen.
Hij is naar eigen zeggen goed in staat om samen met zijn partner de kinderen na school op te vangen, nu hij slechts 30 uur per week werkt, drie dagen per week om 15.00 uur thuis is en zijn partner de overige dagen thuis is voor de kinderen.
Tenslotte betwist de vader dat [A.] bang is voor hem. Hij stelt een goede relatie met beide kinderen te hebben.
Ter zitting geeft de vader aan dat, mochten de kinderen na verloop van tijd, als de rust is weergekeerd, meer bij hun moeder willen zijn, hij daar rekening mee zal houden.
4.14. Het hof heeft [A.] en [B.] ieder afzonderlijk voorafgaand aan de mondelinge behandeling gehoord. [A.] heeft, kort gezegd, te kennen gegeven dat zij het liefst weer bij de moeder zou wonen. Zij heeft als redenen genoemd dat de moeder meer tijd voor haar en [B.] heeft en meer leuke dingen met hen doet, dat zij dan weer in [plaatsnaam] naar school kan gaan en tenslotte dat zij bang voor de vader is. Ook [B.] heeft te kennen gegeven liever terug te gaan naar de moeder vanwege merendeels dezelfde redenen, zij het minder stellig dan [A.].
4.15. Het hof overweegt dat uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen dat zowel de moeder als de vader erg betrokken zijn op de kinderen. Echter, hoewel niet ter discussie staat dat de moeder een goede moeder voor de kinderen is, vraagt het hof zich af of de moeder zich in haar strijd met de vader om de kinderen wel laat leiden door het belang van de kinderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder de kinderen tot tweemaal toe voor een langere periode van school heeft weggehouden, dat zij geen medewerking heeft verleend aan de stichting in het kader van de ondertoezicht- stelling en dat zij de voormalige gezinsvoogd zelfs op alle mogelijke manieren heeft verhinderd om in contact te komen met de kinderen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de moeder zoveel mogelijk heeft geprobeerd de vader uit het leven van de kinderen te weren door de omgang tussen hem en de kinderen te frustreren en tenslotte dat zij pertinent geweigerd heeft om via forensische conflictbemiddeling de communicatie tussen haar en de vader op een aanvaardbaar niveau te brengen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder een afspraak met de nieuwe gezinsvoogd, de heer [C.], heeft afgezegd en dat zij geen enkel initiatief heeft getoond om opnieuw contact te leggen, met als gevolg dat zij en de gezinsvoogd nog geen gesprek hebben gehad over de situatie van [A.] en [B.]. Daarnaast heeft de moeder ter zitting opnieuw geen blijk gegeven van vertrouwen in de stichting door op te merken dat de huidige gezinsvoogd een vriend zou zijn van de voormalige gezinsvoogd, de heer [D.], tegen wie zij grote bezwaren had. Het hof kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de moeder zich nog altijd niets gelegen laat liggen aan de ondertoezichtstelling. Het had juist op haar weg gelegen om zich, met het oog op haar wens om de kinderen weer bij zich te hebben, van haar goede kant te laten zien. De ondertoezichtstelling is immers uitgesproken teneinde de bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen ten gevolge van de heftige ouderstrijd af te wenden en het risico voor loyaliteitsproblemen bij de kinderen te voorkomen, dan wel te verminderen. Deze doelstelling kan alleen bereikt worden, als beide ouders, en dus ook de moeder, optimale inzet tonen.
De vader lijkt weliswaar afstandelijker te zijn naar de kinderen toe dan de moeder, maar in tegenstelling tot de moeder lijkt hij wel oog voor de noden van de kinderen te hebben en lijkt hij meer in staat te zijn de moeder een plek in het leven van de kinderen te geven dan andersom. Zo heeft hij gezorgd voor een ruime omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, inhoudende dat de kinderen elke woensdag en elk weekend, afwisselend van vrijdag tot en met zondag en van zaterdag tot en met zondag, bij de moeder zijn. Hiermee komt de vader tegemoet aan de wens van de kinderen om toch zoveel mogelijk tijd te kunnen doorbrengen met hun moeder. In de situatie waarin de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, is het, gelet op de voorgeschiedenis, maar zeer de vraag of de kinderen dan nog contact zouden hebben met de vader. Bovendien is het bij de vader voor de stichting mogelijk om toezicht te houden op de opvoedingssituatie van de kinderen en hun functioneren.
4.16. Gelet op het voorgaande en op het feit dat een nieuwe wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet wenselijk is, gezien de onrust die dit onherroepelijk weer mee zal brengen, is het hof van oordeel dat een hoofdverblijf van de kinderen bij de vader het meest tegemoetkomt aan het belang van de kinderen. Deze oplossing garandeert zoveel mogelijk dat de kinderen zowel met de vader als met de moeder contact hebben en houden. Het hof zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.
Het hof is zich er terdege van bewust dat deze beslissing zeer tegen de wens van met name [A.] ingaat. Het hof heeft er zeer veel begrip voor dat [A.] het liefst bij moeder zou willen wonen – zij heeft immers een goede band met de moeder en de moeder is voor haar een belangrijke identificatiefiguur -, echter hiermee is het belang van [A.] naar het oordeel van het hof niet het meest gediend, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene.
Gelet op de huidige omgangsregeling zien [A.] en [B.] hun moeder nu gemiddeld drie dagen per week. Het hof gaat ervan uit dat de omgang tussen de moeder en de kinderen op deze wijze gecontinueerd zal worden, hetgeen de vader ter zitting heeft toegezegd. Het hof wenst nogmaals te benadrukken dat het erg belangrijk is dat de moeder een grote rol blijft spelen in het leven van de kinderen, zeker nu de kinderen daar zelf ook een grote behoefte aan hebben.
4.17. De bestreden beschikking van de rechtbank dient derhalve te worden bekrachtigd.
4.18. De op dit hoger beroep gevallen proceskosten zullen gecompenseerd worden, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. Voor een proceskostenveroordeling zoals verzocht door de man acht het hof geen termen aanwezig.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Maastricht van 10 mei 2006;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-Van der Weijden, Draijer-Udo en Philips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.