EB
11 oktober 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R06/00674
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. P.J.W.M. Sliepenbeek,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 16 maart 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 juni 2006, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen dat alleen de man het ouderlijk gezag zal uitoefenen over de minderjarige kinderen, een en ander op de voet van artikel 1:251 lid 2 BW.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2006. Bij die gelegenheid zijn de man en zijn advocaat mr. Sliepenbeek, de vrouw, alsmede mw. Pijls, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) gehoord.
De minderjarige [A.] en [B.] zijn door het hof in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het schrijven van een brief.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 februari 2006;
- twee brieven overgelegd door de vrouw ter zitting.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn gehuwd op 30 juli 1982. Uit dit huwelijk zijn op [geboortejaar] te [geboorteplaats] en [A.] (hierna: [A.]) en op [geboortejaar] te [geboorteplaats] en [B.] (hierna: [B.]) geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [A.] en [B.] en de kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de man.
De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Breda van 24 oktober 2000 is op 24 januari 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2. Op 6 december 2005 heeft de man de rechtbank verzocht het gezag over [A.] en [B.] aan hem alleen op te dragen. De vrouw heeft ter zitting in eerste aanleg verweer gevoerd tegen dit verzoek van de man.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat zij erkent dat het ontbreken van enige communicatie met de vrouw voor de man lastig is om voor de kinderen belangrijke aangelegenheden te kunnen regelen. Daarnaast zal de vrouw door de lange afwezigheid van contact met de kinderen zich ook niet meer kunnen inleven in de belevingswereld van de minderjarigen, waardoor zij moeilijk zal kunnen meebeslissen omtrent belangrijke zaken betreffende de minderjarigen. Niettemin heeft de rechtbank overwogen dat nog niet is gebleken van feiten en omstandigheden die in het belang van de minderjarigen nopen tot afwijking van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders ook na de echtscheiding gezamenlijk het gezag uitoefenen. Volgens de rechtbank is gebleken dat de tussen de man en de vrouw bestaande communicatieproblemen ernstig zijn, doch nog niet in die mate dat er een risico bestaat dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zullen blijven uitoefenen. Immers, er is sprake van een geheel afwezige communicatie tussen partijen over de kinderen. Deze geheel afwezige communicatie houdt ook in dat de vrouw zich in de afgelopen jaren afzijdig heeft (moeten) houden van de verzorging en opvoeding van de kinderen waardoor de man in die periode in dat opzicht ook niet door haar is gehinderd. Aldus is er toch invulling aan het gezamenlijk gezag gegeven op een wijze die niet al te belastend voor de kinderen is geweest. Daarbij komt dat partijen er ook zelf voor kiezen om via hun raadslieden met elkaar te communiceren. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de vrouw heeft aangegeven dat zij bereid is om aan de man haar medewerking te blijven verlenen indien deze in de toekomst haar toestemming nodig heeft.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
4.4. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen overweegt het hof als volgt.
In tegenstelling tot wat de man stelt, is het hof ter zitting gebleken dat het ontbreken van de communicatie tussen partijen niet alleen aan de vrouw te wijten is. Zo heeft de man zich op het standpunt gesteld dat communicatie met de vrouw niet mogelijk is gelet op de gebeurtenissen in het verleden. Daar hij tot nu toe zelf alle beslissingen ten aanzien van de kinderen heeft genomen en problemen dienaangaande heeft opgelost, heeft hij ook in de toekomst de vrouw niet nodig bij het nemen van belangrijke beslissingen. Dit duidelijke standpunt van de man belet in ieder geval het weer op gang komen van communicatie tussen partijen.
Ter zitting is bovendien gebleken dat de vrouw in de kwestie rondom de paspoorten van de kinderen haar toestemming wel degelijk heeft verleend. Voorts heeft de vrouw, net als bij de rechtbank, toegezegd dat zij ook in de toekomst haar medewerking zal verlenen bij het nemen van belangrijke beslissingen.
De man heeft nog naar voren gebracht dat, nu de vrouw en de kinderen al langere tijd geen contact met elkaar hebben gehad, de vrouw niet in staat is die beslissingen (mede) te nemen die in het belang van kinderen kunnen worden geacht en dan met name ten aanzien van de ziekte van [A.]. Ter zitting heeft het hof de man voorgehouden dat gelet op artikel 7:447 BW [A.], nu zij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, zelf bekwaam is tot het aangaan van (noodzakelijke) behandelingsovereenkomsten en dat derhalve de toestemming van de vrouw niet (meer) nodig is. Van andere zorgen met betrekking tot de kinderen, waardoor gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen zou zijn, is het hof niet gebleken. Het hof concludeert dat onder deze omstandigheden het gezamenlijk gezag niet behoeft te worden beëindigd.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de man nog in mei 2005, derhalve slechts kort voor het indienen van het verzoek tot eenhoofdig gezag, het finale scheidingsconvenant heeft ondertekend waarin onder meer is bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over [A.] en [B.] zullen uitoefenen. Hoewel de man hierover ter zitting heeft verklaard dat hij dit convenant op dit punt getekend heeft om conflicten, met name in de verdelingskwestie, tussen partijen een halt toe te roepen, is het hof van oordeel dat de opstelling van de man in deze procedure om alleen met het gezag te worden belast niet verenigbaar is met de ondertekening van dit convenant.
Per saldo zal het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigen met aanvulling van de gronden.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 16 maart 2006.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Bijleveld-van der Slikke en Van der Linden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.