Uit het deskundigenrapport kan het volgende worden afgeleid.
Op 3 september 1999 behoefde de arts geen rekening te hou-den met een breuk in het hielbeen. Betrokkene gaf aan dat zij slechts 2 treden van een trapje was gevallen. De anamnese is niet specifiek en hoeft niet meteen te duiden op een ernstig onderliggend letsel. Op de röntgenfoto’s zijn geen aanwijzingen voor een evidente fractuur van de calcaneus zichtbaar.Er is geen indicatie geweest voor het aanvragen van nieuwe foto’s, laat staan een CT scan.
Zowel het anamnestisch als klinisch onderzoek waren niet specifiek voor een calcaneusfractuur, maar konden ook duiden op een bandletsel. Bij scheuring van een enkelband wordt nadat de zwelling is afgenomen en een tapebandage is aangebracht belast lopen aangemoedigd.
Door middel van vergelijking van de foto’s van 8 september 1999 en 10 november 1999 kan worden geconstateerd dat het aannemelijk is dat in die tussenliggende periode de stand van de fractuur in elk geval is verslechterd. De deskundigen gaan er vanuit dat op 3 september 1999 mogelijk al een dislocatie van de fractuur heeft bestaan (door het trauma mechanisme), maar dat door de verdere belasting een verdere dislocatie is ontstaan.
Bij tijdig of eerder ontdekken van de fractuur had de ope-ratie niet vermeden kunnen worden. Een complexe intraarticulaire gedisloceerde fractuur heeft een slechte prognose, ongeacht de behandeling. Omdat geen inzicht kan worden verkregen in de stand van de fractuur in de eerste weken kan onmogelijk een oordeel worden gegeven over de operatie indicatie.
Het primair missen van de diagnose hielbreuk achten de deskundigen niet verwijtbaar. Het missen van de diagnose op de tweede foto evenmin. Het niet opvolgen van het advies van de radioloog [radioloog] van 10 november 1999 om een aanvullend CT onderzoek te verrichten achten de deskundigen wel een omissie. Daardoor is vertraging in de juiste diagnose ontstaan. Indien het advies wel was opgevolgd had [appellante] veel eerder geïnformeerd kunnen worden over de aard van de aandoening en de behandeling ervan. De behandeling zou vanaf dat moment echter niet essentieel anders zijn geweest, omdat de fractuur toen ruim twee maanden oud was en in een afwijkende stand geconsolideerd.
De relevante literatuur die inzicht geeft in de resultaten na conservatieve behandeling en operatieve behandeling is van na 1999. In dat jaar werd de operatieve behandeling van hielbeenbreuken niet als standaard gezien. Ook nu nog blijft de controverse omtrent de juiste behandeling bestaan. De gedachte dat een direct juiste diagnose gevolgd zou zijn door een operatieve behandeling als eerste keuze, met een uitkomst die beter zou zijn dan de huidige, dient verlaten te worden.