Voorts is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het kader van de projecten Montevideo 2.0 en TonerPearl sprake is geweest van een zodanig ernstig disfunctioneren door [appellant] dat onverwijld ingrijpen door middel van een (voorstel tot) functie- en daaraan gekoppelde salariswijziging gerechtvaardigd is. De door Océ gestelde ernstige incidenten zijn door [appellant] in hoger beroep gemotiveerd weersproken.
Met betrekking tot het project Montevideo 2.0 geldt dat de door Océ (als productie 8 in eerste aanleg) overgelegde e-mail van de heer [afdelingsmanager] van 10 april 2012 onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat het team van [appellant] onzorgvuldig met een belangrijke strategische partner van Océ, Mikuni, gecommuniceerd zou hebben door verwijten te maken over het verontreinigen van samples met zout. Ook uit andere stukken blijkt dit niet. De stelling van Océ dat [appellant] een onjuiste masterbatchprocedure naar Mikuni heeft gestuurd, is niet onderbouwd en blijkt ook niet, anders dan Océ stelt, uit de beoordeling van [appellant] over 2011. De omstandigheid dat [appellant] de heer [vice-president Consumables&Processes], vice-president Consumables&Processes, R&D, heeft uitgenodigd voor een werkbezoek aan Mikuni zonder daarbij de afdeling Purchasing van Océ te betrekken en dat dit binnen Océ tot op hoog niveau tot veel irritatie heeft geleid, acht het hof niet van zodanig gewicht dat het aanbieden van een verbetertraject redelijkerwijs niet meer van Océ als goed werkgever gevergd kon worden.
Met betrekking tot het project TonerPearl geldt dat Océ heeft volstaan met te stellen dat [appellant] passiviteit uitstraalde en geen regie nam. Een onderbouwing van deze stellingen ontbreekt, noch daargelaten dat deze aspecten zich lenen voor ontwikkeling tijdens een verbetertraject. De stelling dat [appellant] niet heeft gezorgd voor een gedegen overdracht voor zijn dienstreis en aansluitende vakantie in juni 2012 is door [appellant] gemotiveerd weersproken met de stelling dat hij zijn werkzaamheden had toevertrouwd aan de heer [medewerker Océ] en dat er overigens geen spoedeisende acties uitstonden die reden waren voor annulering van zijn vakantie. Océ heeft niet gesteld in welk opzicht een goede voortgang van het project in gevaar is gebracht door de afwezigheid van [appellant] en welk concreet ingrijpen, anders dan de e-mail (overgelegd in eerste aanleg door Océ als productie 11) van de heer [afdelingsmanager] aan [appellant] van 13 juni 2012 waarin op overdracht van zaken wordt aangedrongen, nodig was om de goede voortgang van het project te waarborgen.
Van ernstige situaties waardoor Océ, zoals gesteld in de hiervoor in rov. 4.1.6 vermelde brief van 25 oktober 2012, onaanvaardbare risico’s heeft gelopen en schade heeft geleden, is naar het oordeel van het hof voorshands onvoldoende gebleken. In de gedingstukken van Océ wordt ook niet toegelicht waarin de gestelde schade voor Océ heeft bestaan.
Het voorgaande brengt mee dat Océ niet tot functiewijziging heeft kunnen overgaan zonder eerst aan [appellant] een verbetertraject aan te bieden. Dit volgt ook uit de gedragsregels van Océ, waarnaar wordt verwezen in de hiervoor onder 4.1.9 vermelde bevindingen van de interne Commissie van Beroep van Océ.
De grieven 5 en 6, die op het voorgaande gerichte stellingen inhouden, zijn terecht voorgesteld.