Het gevolg van bovenstaande constatering is dat daarmee vaststaat dat het aan [appellant] gegeven ontslag zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 onder d BW en daarmee als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. [appellant] heeft zijn schade als gevolg daarvan becijferd op een bedrag van € 29.604,94, daarbij refererend aan de zogenaamde kantonrechtersformule. Die becijfering is niet juist, omdat deze de bij de beoordeling van de schade te hanteren uitgangspunten miskent.
Het hof stelt daarbij voorop, dat bij de beantwoording van de vraag welke vergoeding in geval van kennelijk onredelijk ontslag billijk is te achten, de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag, zoals de duur van de dienstbetrekking, de hoogte van het salaris en eventuele emolumenten, de leeftijd van de werknemer, de (voorzienbare) schade die hij lijdt als gevolg van het verlies van zijn arbeidsplaats, de omstandigheden waaronder het ontslag is gegeven, de financiële situatie van de werkgever en de mate waarin het ontslag aan elk van partijen is te wijten, in onderlinge samenhang in aanmerking dient te nemen. Het is aan de rechter het gewicht dat aan de diverse factoren moet worden toegekend te beoordelen. Daarbij geldt dat de vergoeding van artikel 7:681, eerste lid, BW een bijzonder karakter heeft, in die zin dat deze vooral ertoe dient aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening (of, in de woorden van de wetgever: 'pleister op de wonde' (Kamerstukken II 1951/52, 881, nr. 6, p. 30) te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij. Daarmee strookt dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft op grond van alle omstandigheden de hoogte van de schadevergoeding te bepalen. De algemene regels van Boek 6 BW zijn op de begroting van de schadevergoeding van toepassing.
Het hof stelt verder voorop, dat op grond van artikel 6:97 BW de rechter de schade moet begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Alleen indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. Daarbij merkt het hof verder op dat in dit geval het uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de schade niet zozeer is gericht op een vergoeding van gevolgschade van een op zich gerechtvaardigd ontslag, maar veeleer op een vergoeding van de schade van een niet gerechtvaardigd ontslag.